Onderstaande tekst is in bewerkte vorm ook verschenen als boek bij Uitgeverij Nearchus te Assen met ISBN 9789492326126
Een vernieuwende visie op Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.
"De wereld zal zich niet voorbij zijn huidige crisistoestand kunnen ontwikkelen als we van denkwijzen blijven uitgaan die de crisis juist hebben veroorzaakt"
Albert Einstein
Inhoudsopgave:
Voorwoord
Inleiding
I. Uitgangspunten voor een solidaire Economie
II. Kritiek op Kapitalisme:
- Vanuit wereldreligies
- Vanuit wetenschap
III. Toekomstperspectieven:
- MVO
- Maatschappelijke Driegeleding
IV. Bouwstenen voor een Solidaire Economie:
- Schaarse goederen en Duurzame producten
- Associatie: een nieuwe vorm van overleg
- Productnormering en standaarden
- Bedrijven als privé-eigendom
- Verdelingskwestie
- Eerlijke Handel en Transparante Geldstromen
- Rol van de Overheid
Literatuurlijst
Bijlage I Zeven basisprincipes voor een solidaire economie
Voorwoord
Inleiding
I. Uitgangspunten voor een solidaire Economie
II. Kritiek op Kapitalisme:
- Vanuit wereldreligies
- Vanuit wetenschap
III. Toekomstperspectieven:
- MVO
- Maatschappelijke Driegeleding
IV. Bouwstenen voor een Solidaire Economie:
- Schaarse goederen en Duurzame producten
- Associatie: een nieuwe vorm van overleg
- Productnormering en standaarden
- Bedrijven als privé-eigendom
- Verdelingskwestie
- Eerlijke Handel en Transparante Geldstromen
- Rol van de Overheid
Literatuurlijst
Bijlage I Zeven basisprincipes voor een solidaire economie
Voorwoord
Eind 2008 zijn we allemaal verrast door een hypotheekcrisis die ontstond in de VS, maar als een tsunami de hele financiële sector raakte en daarna de reële economie alsook vele landen ernstige schade heeft toegebracht.
Nu jaren later constateren we dat de wereldeconomie zich in een recessie (krimp) bevindt, dat veel landen enorme schulden hebben opgebouwd omdat ze de financiële sector hebben moeten redden en dat burgers gebukt gaan onder overheidsbezuinigingen en een krimpende economie. Hoe heeft het zover kunnen komen?
Het kapitalisme was toch het enige succesvolle alternatief nadat het socialisme en communisme hadden gefaald? Of is het kapitalisme zelf ontspoord doordat ze door een terugtredende overheid en deregulering volledig hun gang konden gaan?
Is het neoliberalisme als meest extreme vorm van kapitalisme de boosdoener?
Om te kunnen begrijpen wat zich de laatste jaren op het economische wereldtoneel heeft afgespeeld ben ik me gaan verdiepen in allerlei economische studies en het resultaat daarvan treft U aan in dit boek. Er zal een poging worden gedaan om belangrijke economische theorieën vanuit religie en wetenschap te bespreken. Daarbij wil ik ook vooral praktisch zijn met voorbeelden.
Ook binnen de universitaire economie begint er een bewustzijn door te breken dat de huidige toegepaste economische theorieën tekortkomingen kennen en aangevuld dienen te worden. Een stroming die hier vooral veel aandacht aan besteed is de gedragseconomie, die feitelijk wil uitgaan van het concrete gedrag van economische partijen in plaats van louter theoretische modellen.
Mijn interesse voor economische verschijnselen werd allereerst gevoed door een studie technische bedrijfskunde te Eindhoven, waar ik vooral aan het einde van mijn studie gekozen heb voor vakken op het gebied van de ontwikkelingseconomie, als voorbereiding op een afstudeeropdracht in een ontwikkelingsland. Die vakken werden rond 1982 in Tilburg gegeven werden door prof. Jansen en dr. Vingerhoets. De ontwikkelingsvisie van prof. Jan Tinbergen en Amartya Sen, de latere Nobelprijswinnaar voor de economie, waren het meest populair. Sen, zelf uit India afkomstig kende de armoede van nabij, maar concludeerde dat dit niet het gevolg was van gebrek aan voedsel (door milieurampen) maar door gebrek aan middelen om het voedsel te kopen. Tegelijkertijd probeerde ik er praktisch mee aan de slag te gaan via vrijwilligerswerk in de kredietcommissie van Stichting Memomunt te Amsterdam en ook via een project als de oprichting van een bedrijfskunde wetenschapswinkel aan de TU/e die maatschappelijke organisaties en kleine bedrijven wilde laten profiteren van wetenschappelijke bedrijfskundekennis. Daarnaast hebben wij als studenten een reizende tentoonstelling gemaakt die milieuvriendelijk en kleinschalig ondernemen wilde stimuleren, mede geïnspireerd door econoom R.F. Schumacher “Small is beautiful”.
Jaren later kwam daar de visie van R.Steiner bij op het gebied van sociale of maatschappelijke driegeleding waarbij hij pleitte voor solidariteit in de economie. Een deel van deze ontwikkelingen zijn momenteel terug te vinden in trends als Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen of Duurzaam Ondernemen. Dat vormt de leidraad voor mijn werk als Hogeschooldocent bij Fontys te Eindhoven, opleiding Technische Bedrijfskunde.
Waalre, 2017
Inleiding
” Wat mij het meest ergert is niet, dat er rijken en armen bestaan, het is de verspilling”.
Moeder Theresa
Deze uitspraak van Moeder Theresa is de lijfspreuk geworden van de voedselbanken in Nederland. Dat is ook wat mij betreft het kernthema van een solidaire economie.
Solidariteit of broederschap was een van de drie idealen van de Franse Revolutie naast Vrijheid en Gelijkheid. Ze zijn momenteel geaccepteerd als de belangrijkste kernwaarden van onze moderne democratische samenleving. Rudolf Steiner heeft er in 1919 in een klein boekje “Kernpunten van het sociale( lees maatschappelijke) vraagstuk” op gewezen dat deze drie kernwaarden thuishoren in drie verschillende maatschappelijke geledingen. Vrijheid in het sociaal maatschappelijk leven waar Onderwijs, Wetenschap, Kunst en Cultuur toe behoren.
Daarnaast is Gelijkheid het belangrijkste principe in de Rechtstaat. Solidariteit of broederschap zou als laatste hét leidmotief moeten zijn in het economisch verkeer. Dat laatste is het meest afwijkend ten opzichte van de gangbare opvatting. Diepgeworteld zit namelijk bij veel mensen het misplaatste idee dat het in het bedrijfsleven vooral gaat om vrijheid, in de betekenis van vrij ondernemerschap, vrije concurrentie en vrije marktwerking.
Een verdere uitwerking is te vinden in het volgende hoofdstuk.
Een solidaire economie beschouw ik als de meest vergaande en omvattende uitwerking van wat algemeen als Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen wordt genoemd.
Men hanteert daarbij vele verschillende definities voor MVO en nog meer praktische uitwerkingen. De meeste hebben betrekking op zorgvuldig en minimaal gebruik van energie en grondstoffen, het beperken van milieuschade, het voorkomen van kinderarbeid en het tegengaan van corruptie. Meestal hanteert men de slogan “People, Planet and Profit” om ook de volgorde van belangrijkheid aan te geven. Het winstaspect is dus het minst belangrijk en komt ná mensen en milieu!
Bij solidaire economie gaat het wat mij betreft ook om het eigendom van bedrijven, een rechtvaardige inkomensverdeling en nieuwe samenwerkingsvormen zoals associaties (waar consumenten een belangrijke rol spelen in overleg met producenten en handelaren).
De eerlijkheid gebiedt mij om te zeggen dat het begrip solidaire economie al veel langer bestaat en uitgedragen wordt door vele maatschappelijke, civil society bewegingen: zoals Hefboom en Stichting Memo in België, Vereniging Solidair in Utrecht, Bureau Ver(?) antwoord in Tilburg, X min Y Solidariteitsfonds te Amsterdam, Omslag (Werkplaats voor duurzame ontwikkeling) in Eindhoven, Vereniging de Vakgroep te Utrecht.
Daarnaast is er ook in wetenschappelijke kring aandacht voor dit onderwerp door Lou Keune, universitair hoofddocent aan de Universiteit van Tilburg en enkele vakgroepen van Universiteiten in België.
Wie op Internet een zoektocht begint kan voor vele verassingen komen te staan, want het is een brede maatschappelijke beweging die uitloopt tot de kring van anders-globalisten .
Internationaal is er ook veel belangstelling. Zo was er eind november 2006 een groot tweedaags congres aan de Technische Universiteit van Berlijn rondom het fenomeen Solidarische Ökonomie met vele sprekers en 1400 bezoekers!
In Nederland vond begin januari 2008 een groots opgezette conferentie plaats aan de Universiteit van Tilburg. Het kernthema luidde: “Een comfortabele waarheid: groei naar een duurzame en solidaire economie”.
Ruim driehonderd mensen bespraken de schaduwzijden van economische groei. Het is voor het eerst dat in Nederland en Vlaanderen een dergelijk omvangrijke bijeenkomst aan dit onderwerp gewijd is. De conferentie begon met een indringend betoog van de Amerikaanse politiekeconoom Susan George. George is medeoprichtster van Attac, de beweging voor een eerlijkere globalisering en ook fellow van het in 1974 opgerichte Amsterdamse Trans National Institute. Het TNI is een internationaal netwerk van activistische wetenschappers en publicisten die zich bezig houden met mondiale vraagstukken. Allereerst benadrukte zij het belang van het vervangen van de belangrijkste economische welvaartsindicator Bruto Binnenlands Product.(BBP). Economische groei gemeten via het BBP betekent dat meer oorlogen, meer ziekten, meer criminaliteit juist zorgen voor extra groei.
Het is achteraf zeker visionair te noemen dat senator en presidentskandidaat Robert Kennedy al in 1968, dus ruim 40 jaar eerder, in een lezing opmerkte dat economische groei gemeten op basis van Bruto Binnenlands Product een aantasting betekent van het milieu en het welzijn van een samenleving. In datzelfde jaar is hij vermoord. Zijn boodschap wordt nu algemeen onderkend.
De klassieke neoliberale economen “tellen alleen de uitgaven bij elkaar op” maar hebben geen zicht op de werkelijke kosten en opbrengsten voor mens, samenleving, natuur en milieu. Sommige kosten van economische activiteiten kunnen enorm zijn. Denk aan het gebruik van pesticiden in de landbouw waardoor de bijen uitsterven en dat de bestuiving in de toekomst misschien handmatig zou moeten??
“Hoe kunnen we de aarde redden van dat roofzuchtige kapitalisme, dat maar op een ding gericht is, namelijk winst maken en zich altijd alles wil toe-eigenen”?
“Het kapitalisme is geen normaal of gezond systeem dat rekening houdt met de toekomst.
We hebben wetten nodig en politieke krachten om ons te beschermen. Er zijn brede allianties uit de samenleving nodig om de politiek en overheid in de gewenste richting te sturen”, aldus enkele citaten.
De economie is geen hoger doel op zich, waar de natuur en cultuur naar willekeur voor gebruikt kan worden. Nee, de economie moet binnen de natuur, cultuur “passen” en de samenleving dienen!
Van een aanbodeconomie moeten we naar een vraageconomie binnen ecologische en cultureel maatschappelijke grenzen.
Susan George sprak over de sterke behoefte aan een “nieuw groot verhaal”, een nieuwe samenlevingsvisie waar iedereen een rol in kan hebben, vergelijkbaar met de verlichting of de Griekse democratie. Dat verhaal moet uit Europa komen!
Maatschappelijke Driegeleding met daarbinnen het principe van een solidaire economie is volgens mij zo’n verhaal.
Zij riep op tot urgente vorming van een soort wederopbouwplan om de mondiale economische verhoudingen duurzaam en rechtvaardig te maken 'nu het nog kan'.
Vervolgens bespraken vooraanstaande economen, o.a. prof. Heertje, de problemen van de huidige economie en de manier waarop die gemeten wordt. Ze benadrukten de noodzaak om te werken aan een conversie van de economie. Een gezonde dosis zelfkritiek hadden de economen wel door erop te wijzen dat wetenschappers hun kritische visie moeten bundelen door te wijzen op de fundamentele foute redeneringen van de neoliberale economie.
Arnold Heertje pleitte ook voor een verruimd welvaartsbegrip. De economie gaat over de omgang met schaarse middelen en daar horen ook milieu, cultuur en luchtkwaliteit bij.
Niet alles is te monetariseren, volgens Heertje, want er zijn ook niet meetbare (imponderabele) factoren die toch meegewogen moeten worden in economische besluit-vorming.
Helaas bleven voorstellen tot concrete oplossingen veelal uit. Toch was het zeer opvallend dat alle forumleden, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de vakbeweging, een hoge prioriteit gaven aan de noodzaak van een effectief milieubeleid vanuit een doorleefde urgentie en oog voor solidariteit tussen arm en rijk. De aanwezige politici onderstreepten die urgentie door te verklaren dat het omvormen van de economie naar een grotere mate van duurzaamheid en solidariteit boven het behoud of de groei van het bestaand nationaal inkomen moest prevaleren. Helaas lag de nadruk teveel op het meten van de economische groei en het zoeken naar betere indicatoren. De politiek heeft uiteindelijk wel toegezegd een aantal onderzoeken naar die betere indicator te zullen laten uitvoeren. Helaas heeft men de boodschap van Susan George maar gedeeltelijk begrepen, waar het de urgentie betreft!
Later is er een samenvattend document verschenen getiteld “Verklaring van Tilburg: een comfortabele waarheid” met de oproep om via ondertekening daarvan de urgentie duidelijk te maken aan politiek en samenleving. In deze verklaring worden als concrete eerste stappen zes speerpunten geformuleerd:
- een sociaal-cultureel speerpunt: de groeiende materiële consumptie per hoofd van de bevolking dient omgebogen te worden.
- een structureel speerpunt: beperkingen van de personele en bedrijfsinkomens zijn onontbeerlijk. Mondiale herverdeling, duurzame consumptie en productiepatronen.
- een institutioneel speerpunt: de noodzaak om een overlegorgaan of breed maatschappelijk beraad in het leven te roepen.
- een inkomensmatigend speerpunt: via overleg dan wel regulering komen tot een maximering van het netto inkomen.
- een fiscaal speerpunt: duurzaamheid stimuleren en het omgekeerde belasten.
- een productnormerend speerpunt: via de overheid vaststellen van duidelijke productnormen.
In januari 2009 volgde een tweede conferentie, ditmaal in Antwerpen, getiteld: “De omslag”, over een urgente transitie naar een duurzame en solidaire economie !
Vanwege alle ontwikkelingen op de financiële markten en de economie in 2007 en 2008 lijkt de tijd nu echt rijp voor ingrijpende maatregelen.
Dit heeft geleid tot een Appèl van Antwerpen met drie aanbevelingen:
I De noodzaak van een nieuw en breed samenlevingsberaad, dat direct aanhaakt bij de crises van nu en waarin naast de sociale partners ook milieu-, vredes- en ontwikkelingsorganisaties, vrouwen, jongeren, wetenschappers en migranten participeren.
II. Zonder verder uitstel moet nu een begin worden gemaakt met het ontwikkelen en toetsen van het bestaand beleidsinstrumentarium en het ontwikkelen van nieuwe instrumenten. Deze moeten de noodzakelijke koerswending naar een meer duurzame en solidaire economie ondersteunen, uitwerken en begeleiden.
Hierbij moet je denken aan andere indicatoren voor welvaart en welzijn dan het alom bekende bruto binnenlands of nationaal product (bnp) die alleen economische groei meet, maar juist niet het verlies aan onvervangbare grondstoffen, de schade aan klimaat, milieu of maatschappij . We hebben behoefte aan indicatoren die de duurzaamheid van producten aangeven, of de CO2 uitstoot aangeven, het energie- en grondstoffenverbruik en global footprint (beslag op physieke oppervlakte).
III. Een beleidsinzet op het nationale, Europese en mondiale vlak, met een hernieuwde technologische inzet ten bate van zowel de solidariteit als de duurzaamheid in deze wereld.
Meteen na bekendmaking van deze verklaring pleit ook een groep van 30 vooraanstaande wetenschappers waaronder Herman Wijffels, Jan Pronk, Farah Karima voor deze doelstellingen.
Kort daarna reageerde ook de toenmalige premier Balkenende schriftelijk op de voorstellen en gaf daarbij aan dat hij en het hele kabinet alle moeite zullen doen. Hij zei letterlijk: ”Het is van belang dat economische groei duurzaam is en dat wij de nodige onderlinge solidariteit niet uit het oog verliezen …… globalisering die verantwoord is: houdbaar, duurzaam en solidair.” .
Voordat dit concreet kon worden is het kabinet Balkenende korte tijd daarna gevallen.
In 2010 volgde een 3e conferentie met als thema "Fair & Green Deal, voorstellen voor een urgentie programma". Het verwijst indirect naar de overheidsplannen van de VS regering en president Roosevelt na de grote depressie in de jaren 30 van de vorige eeuw onder de sprekende naam "New Deal".
De toen heersende crisis vroeg om stevige maatregelen om de economie uit het dal te trekken, de werkgelegenheid te stimuleren en de schrijnende armoede te verhelpen.
De wanhopige, economische situatie in combinatie met de substantiële, democratische winsten in de verkiezingen van 1932 maakten dat Roosevelt uitzonderlijke invloed had over het Amerikaanse congres gedurende de eerste maanden van zijn regering. Hij gebruikte deze invloed om snel een aantal uitzonderlijke maatregelen door te drukken om het wankelende banksysteem te stutten, de beurs te hervormen, de werklozen te hulp te komen en herstel van landbouw en industrie te bewerkstelligen.
Iets dergelijks hebben we in deze tijd ook nodig zo vinden een aantal hoogleraren om de wereldwijde financiële, economische, milieu-, energie- en armoedecrisis aan te pakken, te beginnen in Nederland . De Sociaal Economische Raad heeft van de regering de opdracht gekregen om met een advies te komen voor nieuwe graadmeters en indicatoren van duurzame en sociale groei. Die moeten als vervangers gebruikt gaan worden voor de huidige eenzijdige groei-indicator bruto binnenlands product (BBP).
Belangrijkste spreker op het laatste congres was David Korten die een inleiding verzorgde. Deze voormalige professor aan de Harvard Business School is vooral bekend vanwege zijn boek "Agenda for a new economy: from phantom wealth to real wealth".
Hij beweert dat de crisis is veroorzaakt door de bankiers van Wall Street. Zij hielden zich bezig met het creëren van 'phantom wealth': rijkdom die slechts bestond op de beurzen van Wall Street. Door deze fantoomrijkdom leek het alsof de economie constant aan het groeien was, terwijl het voor burgers juist zwaarder werd om de eindjes aan elkaar te knopen.
Volgens Korten moeten we van 'Wall Street' naar 'Main Street'; we moeten terug naar de basis waarin waarde wordt geproduceerd doordat er echte economische groei wordt gerealiseerd. Een economie die gebaseerd is op lokale gemeenschappen en die erop gericht is om het leven van alle mensen beter te maken, niet slechts om winst te maken. Een ambitieus verhaal, waarbij de vraag gerechtvaardigd is of hier ook politiek en maatschappelijk draagvlak voor bestaat:
“Zijn we bereid om over de stappen op een andere manier van organisatie van onze economie? Hoe maak je die omslag en valt die überhaupt te realiseren?
Wat betekent dat voor de mensen in ontwikkelingslanden, profiteren die er ook van?
Deze vragen zullen ook aan bod komen in mijn verdere zoektocht in het gedachtengoed van denkers en economen.
I.Uitgangspunten voor een Solidaire Economie
“De enige maatschappelijke functie die een bedrijf heeft is winst maken” Milton Friedman, econoom en Nobelprijswinnaar
Broederschap of het verwante begrip solidariteit is eigenlijk een geestelijke waarde net als vrijheid, empathie en rechtvaardigheid. Het is een ethisch of moreel principe dat een leidraad in ons handelen kan zijn. Broederschap of solidariteit is een bewustzijn van saamhorigheid en de bereidheid om de consequenties daarvan te dragen. Wij zijn solidair wat de noden van de wereld betreft. Dat geldt met name voor de aarde als onze leefomgeving met al zijn energiebronnen en grondstoffen. Eenvoudig gezegd betekent solidariteit ook het eerlijk verdelen van de welvaart en rijkdom en dus ook geld en inkomen. Die welvaart en rijkdom wordt vooral gerealiseerd door de economie. De economie is ook per definitie grenzeloos en dus wereldomvattend. Door het economische verkeer zijn alle mensen van elkaar wereldwijd afhankelijk maar ook verbonden. Solidariteit is dus een feit, al gedragen we er ons nog niet naar! Solidariteit houdt ook in dat men de zelfredzaamheid en gelijkwaardigheid van de ander tracht te bevorderen. De vanzelfsprekende solidariteit die men in vroeger tijden voor zijn familie en in stamverband voelde moet in deze tijd van toenemende individualisering en mondialisering als bewustzijnsstap gezet worden voor de gehele mensheid. In de wereld van de pensioenen en verzekeringen is solidariteit de mate waarin risico gedeeld wordt met andere deelnemers of begunstigden. In de economie zou broederschap het leidende beginsel moeten zijn en niet vrijheid of gelijkheid. Wat betekent dat eigenlijk? Dat we onze medemensen op de hele wereld als onze gelijkwaardige medemensen zien, als broeders of familieleden, waar we zorg voor dragen.
In de Nederlandse politiek is het vooral de SP die vanaf de jaren 70 de solidariteit benadrukt.
“Red de solidariteit!” heette de campagne van de Socialistische Partij.
“Solidariteit hebben we nodig om de samenleving bij elkaar en leefbaar te houden. Als de solidariteit verdwijnt, verdwijnen ook de menselijke waardigheid en de gelijkwaardigheid van mensen steeds verder achter de horizon. Vertaald naar de politiek betekent solidariteit het bij elkaar brengen van mensen. Zorgen dat iedereen naar vermogen kan bijdragen door het beste in zichzelf naar boven te brengen. Solidariteit zorgt ervoor dat mensen vertrouwen hebben in de overheid, vertrouwen in elkaar en daardoor misschien ook vertrouwen in zichzelf“.
De economie moet ervoor zorgen dat in de behoeften van alle mensen kan worden voorzien. Die behoeften kunnen heel verschillend zijn afhankelijk van waar je woont en wie je bent, al vertonen de primaire levensbehoeften wel grote overeenkomsten zoals eten, kleding en huisvesting. Neem bijvoorbeeld het voedsel. Als het wereldwijd geproduceerde voedsel eerlijk wordt verdeeld, heeft ieder mens een prima bestaan met dagelijks 2.700 kilocalorieën (bron: The feeding of the nine billion van Chatham House, een Brits onderzoeksinstituut).
In werkelijkheid lijden 1 miljard mensen aan ondervoeding en tegelijkertijd lijdt 1 miljard mensen aan overgewicht. Het zit dus ernstig ongelijk verdeeld.
Vanwege het feit dat het in de economie ook om schaarse goederen gaat moeten we bovendien streven naar een efficiënte en effectieve voortbrenging en distributie.
Bij efficiënt bedoelen we dan een minimaal, maar ook duurzaam, gebruik van grondstoffen, energiebronnen en minimale verspilling. Bij effectief bedoelen we maatwerk, oftewel producten waar daadwerkelijk behoefte aan bestaat en die maximaal afgestemd zijn op de wensen van de consument. Dat betekent ook dat we de behoeften van mensen als uitgangspunt nemen. Het product, de productie, de distributie en de prijs zouden dus helemaal afgestemd moeten zijn op de behoeften van de consument.
R.Steiner heeft daarvoor de idee van associaties aangereikt waar overleg en afstemming tussen alle betrokken economische partijen kan plaatsvinden.
Samenwerken is economisch gezien veel beter dan concurreren!
In de huidige wet op de economische mededinging is dat echter verboden, omdat hier het uitgangspunt (gedwongen) vrije concurrentie is. Ieder overleg zou kunnen worden opgevat als schadelijk voor de vrije markt en zou kunnen leiden tot onderlinge (verboden) prijs- en hoeveelheidafspraken. In veel bedrijfstakken zie je dat deze wetgeving leidt tot schaalvergroting. Via fusies en overname van bedrijven ontstaan een paar grote concerns die een soort oligopolie vormen. De economische theorie heeft aangetoond dat deze marktvorm ongewenste gevolgen heeft. In veel gevallen moet de minister van Economische Zaken of de Eurocommissaris voor mededinging dan voorgenomen fusies goedkeuren, zoals recent gebeurd is met Campina en Friesland Foods.
Een solidaire economie zou zich ook moeten gedragen naar de door Rudolf Steiner in 1905 geformuleerde Sociale Hoofdwet. Deze luidt: “Het welzijn van een geheel van samenwerkende mensen is des te groter, naarmate de enkeling minder aanspraak maakt op het resultaat van zijn prestaties, dat wil zeggen naarmate hij meer daarvan aan zijn medewerkers (lees andere werkenden) afstaat en naarmate meer van zijn behoeften niet uit eigen prestaties, maar uit de prestaties van de anderen worden bevredigd”. * Vertaling D.Brüll in boek “De sociale Impuls van de antroposofie” Christofoor 1985
De hier gegeven beschrijving van een sociale werkelijkheid staat haaks op de sociale praktijk in onze tijd, die eerder in het teken lijkt te staan van het Amerikaanse motto “private interest leads to public benefit = privébelang leidt tot algemeen voordeel”. Dit motto herkennen we ook in “The American Dream”; van krantenjongen tot multimiljonair en van acteur tot president ! In onze tijd heerst het economische (neo-)liberalisme waarin alle vrijheid gegeven wordt aan het individu en ondernemers. “Ieder voor zich en God voor ons allen”!
Het is van belang je te realiseren dat Rudolf Steiner de Sociale Hoofdwet niet als een ethisch beginsel of morele intentie formuleerde, maar als een wetenschappelijke wetmatigheid, vergelijkbaar met natuurwetten zoals de wet van de zwaartekracht.
Een eeuw nadat de sociale hoofdwet voor het eerst geformuleerd werd, is het nog steeds mogelijk om deze empirisch te toetsen en te controleren op juistheid. Deze economisch/ sociologische wet geldt voor het gehele sociaal maatschappelijke gebied, daar waar mensen samenwerken in organisaties, bedrijven, maar ook in een land of zelfs wereldwijd.
Als je de sociale hoofdwet strikt economisch beschouwd kun je welzijn ook vervangen door welvaart. Kunnen we dan aannemelijk maken dat er zoiets bestaat als een wet van toenemende meeropbrengst, anders dan de ons bekende economische theorie van afnemende meeropbrengst? Deze laatste 'wet' is een ervaringsregel. De ervaring leert dat, wanneer aan een constant ge¬houden productiefactor (b.v. grond) successievelijk eenheden van een variabele productiefactor (arbeid) worden toegevoegd, de totale opbrengst (bijvoorbeeld graan) eerst méér en later minder dan evenredig stijgt met de toename van de variabele factor.
De kleinste eenheid waarin samengewerkt kan worden is het gezin. Geldt in een gezin dat naarmate de ouders minder voor zichzelf opeisen en meer in het huishouden, het gezin, de opvoeding en het onderwijs van hun kinderen stoppen, het hele gezin dan welvarender wordt?
Dat is inderdaad het geval. Men heeft wel eens berekend dat onderwijs een zeer renderende investering is die het twaalfvoudige opbrengt . Bezien over meerdere generaties wordt het effect nog sterker en je hoeft geen wiskundige te zijn om dit multiplier effect aan te tonen.
Voor het gezin als kleinste sociale eenheid blijkt de sociale hoofdwet dus te gelden.
Macrosociaal of maatschappelijk gezien kunnen we denken aan de betekenis van het vrijwilligerswerk. Het vormt een goed voorbeeld van de belangeloze inzet van de enkeling voor de samenleving; een sportvereniging of maatschappelijke organisatie. Doorgaans eisen vrijwilligers niets van de vruchten van hun prestaties voor zichzelf op. Hoe vruchtbaar is dat werk? Welke bijdrage levert het aan het welzijn van het geheel? Vast en zeker een aanzienlijke; zowel in de vorm van de voldoening die het vrijwilligerswerk de vrijwilliger zelf biedt, maar ook maatschappelijk gezien. Dit vrij onzichtbare werk (het zogenaamde grijze circuit) dat veelal buiten de statistieken blijft, wordt weleens het cement in de samenleving genoemd.
Een CBS onderzoek uit 2004 laat zien dat circa 43% van de mannen en vrouwen vanaf 18 jaar en ouder vrijwilligerswerk verricht in georganiseerd verband. Natuurlijk is het aantal mensen en de totale tijdsbesteding in het vrijwilligerswerk minder dan de totale omvang van de beroepsbevolking en het aantal uren betaald werk. Desondanks is het effect enorm, al is de economische waarde moeilijk vast te stellen.
Rudolf Steiner gebruikt in zijn hoofdwet ook het begrip welzijn (= maatschappelijke indicator) en niet welvaart, wat een economische maatstaf is. Zonder de belangeloze inzet van oversteek-, oppas- en voorleesmoeders, buddies, vrijwilligers in verzorgings- en verpleeghuizen, in sportverenigingen, voedselbanken en vele, vele anderen zou ons sociale bouwwerk in zijn voegen kraken en de maatschappij arm en leeg zijn.
Op een andere, en misschien iets ruimere manier, kunnen we op macro sociaal gebied ook wijzen op het belastingstelsel. Zou je, indachtig de sociale hoofdwet, kunnen stellen dat naarmate de inkomsten-, omzet- en winstbelastingen hoger zijn het welzijn van de samenleving hoger is? Empirisch lijkt dit te kloppen als je West-Europese landen( Nederland, Duitsland en de Scandinavische landen) met een hoge belastingvoet vergelijkt met bijvoorbeeld de Verenigde Staten die een lage belastingvoet kennen. West-Europa kent dan ook niet alleen betere sociale voorzieningen, maar ook kleinere inkomensverschillen, minder mensen die onder de armoedegrens leven en een betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. In politieke termen gesproken lijkt een zogenaamd links beleid beter voor het algemeen welzijn dan een rechts beleid dat mikt op belastingverlaging en een vermindering van sociale voorzieningen.
Een progressief belastingstelsel, waarbij de hogere inkomens relatief meer belasting betalen dan de lagere inkomens lijkt in overeenstemming met de sociale hoofdwet.
Zowel professor en econoom Jan Tinbergen(Nederlandse Nobelprijswinnaar voor economie) als recent de Engelse onderzoekers Wilkinson & Pickett hebben het maatschappelijk belang aangetoond van een relatief kleine inkomensongelijkheid.*
* Wilkinson & Pickett “The spirit Level” 2010
Er zijn ook studies gedaan naar de relatie tussen financiële rijkdom en geluk, o.a. door prof. R.Veenhoven van de Erasmus Universiteit. Voor welgestelden levert een verdere welvaartstijging veel minder op in termen van welzijn of geluk, dan voor niet-welgestelden. Dus er is aanvankelijk sprake van een toenemende meeropbrengst, maar die slaat later om in een duidelijk afnemende meeropbrengst.
Bij de sociale hoofdwet kunnen we ook denken aan het thema van het basisinkomen. Voor de invoering van het basisinkomen lijkt, vanuit de sociale hoofdwet gezien, veel te zeggen. De overheid (als uitkeringsinstantie) verdeelt de totale door alle samenwerkende mensen opgebrachte belastingen gelijkelijk onder de bevolking en voorkomt daarmee dat de enkeling rechtstreeks aanspraak maakt op de vruchten van zijn werk/inzet. Dat zou mensen de vrijheid geven om écht te kiezen voor dat werk of die activiteiten die, gezien aanleg en talenten, het beste passen en maatschappelijk zinvol kunnen worden ingezet. Dan is er in de beloningssfeer geen oneigenlijke concurrentie meer tussen het bedrijfsleven en het overige sociaal-culturele leven. Mensen worden nu vaak verleid om in de economie te gaan werken vanwege de hogere beloningen, omdat er in bedrijven nu eenmaal meer geld gegenereerd wordt dan in de andere sectoren. Maatschappelijk gezien zijn alle sectoren even relevant en betekenisvol voor het welzijn van mensen.
Tegenstanders van het basisinkomen vinden we vooral in de liberale hoek. Zij huldigen de veronderstelling dat een uitkering (financiële vergoeding zonder tegenprestatie) schadelijk is voor de economie en de samenleving, aangezien de mens van nature lui en gemakzuchtig zou zijn en een prikkel nodig heeft om te werken. Ook deze redenering is in strijd met de sociale hoofdwet en zou met vele voorbeelden uit de praktijk bestreden kunnen worden.
In bredere zin kan het werken in loondienst ook opgevat worden als in lijn met de centrale gedachte achter de sociale hoofdwet. Het ontkoppelen van arbeid en inkomen, zo heeft Rudolf Steiner dat genoemd. Het inkomen zou in het rechtsleven bepaald moeten worden en niet in het economische leven.
In loondienst krijgen personeelsleden een vast inkomen, gerelateerd aan hun functieniveau en conform de CAO afspraken. Daardoor is hun bestaanszekerheid losgekoppeld van de opbrengsten van hun inspanningen in het maatschappelijke gebied, waarin ze werkzaam zijn. Leerkrachten kunnen zich geheel inzetten voor de ontwikkeling van het opgroeiende kind en artsen en verpleegkundigen voor de gezondmaking van de zieke en behoeftige medemens.
Dat levert een grotere mate van welzijn op dan wanneer ziekenhuizen en scholen zich gedragen als bedrijven en zich richten op eigen voordeel en het maken van winst. Wanneer artsen rechtstreeks voor eigen verrichtingen mogen declareren zal dat uiteindelijk leiden tot maatschappelijke schade.
Hoe zit het dan met het communisme, zou je je kunnen afvragen? Waren de historische voorbeelden in Rusland onder Lenin en Stalin en in China onder Mao of de huidige communistische regimes in Noord-Korea en Cuba lichtende voorbeelden van de effecten van de sociale hoofdwet? Enerzijds wel want iedereen (uitgezonderd de partij elites) kreeg een vaste beloning en vrije toegang tot huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg. De bevolking had geen recht (en dus ook geen aanspraak) op de opbrengsten van hun inspanningen, want die waren staatseigendom. Ieder had wel recht op basisgoederen als voedsel en kleding. Deels was dit rechtvaardig en was de werkende bevolking tevreden. Een grote groep Koreanen en Cubanen ervaart dat ook nog steeds zo. Anderzijds was er ook sprake van zeer beperkte rechten en grote onvrijheden op sociaal cultureel gebied.
Eind 2006 werden de resultaten van een opzienbarend psychologisch onderzoek gepubliceerd van Amerikaanse onderzoekers onder leiding van Kathleen Vohs (Science).
Via allerlei psychologische experimenten werden mensen half bewust en half onbewust aan geld of rijkdom herinnerd. Het directe gevolg daarvan was dat mensen daarna meer geneigd waren om voor zichzelf in plaats van voor de ander te zorgen. Uit het voorafgaande herinneren we ons nog dat veel geld niet gelukkiger maakt, nu blijkt ook dat “denken-aan-geld” mensen al minder sociaal maakt! Je zou daarmee kunnen stellen dat de sociale hoofdwet behalve sociologisch en economisch ook een psychologische wetmatigheid is!
Samenvattend mag duidelijk zijn dat met de hierboven genoemde voorbeelden voldoende is aangetoond dat de sociale hoofdwet inderdaad een verifieerbare wetenschappelijke theorie is, die voorspelbare resultaten oplevert.
Rest ons de opgave om hieraan meer bekendheid te geven via publicaties, onderwijs en onderzoek. Het komt er daarbij op aan organisaties en instituties zo vorm te geven dat de sociale hoofdwet zijn werkzaamheid kan hebben ten behoeve van het geheel! Daardoor zal het welzijn individueel, regionaal, nationaal en mondiaal verder kunnen stijgen en dus een solidaire economie.
Laat ik beginnen met een voorbeeld waaruit blijkt dat de vrije marktwerking uiteindelijk ook heel discriminerend uitpakt. Voor gezinnen met kinderen zal dit heel herkenbaar zijn. Schoolgaande kinderen zijn gehouden aan schoolvakanties en hun ouders dus ook, als ze samen iets leuks willen gaan doen. Maar juist in vakantieperioden zijn de prijzen voor campings, vakantiehuisjes en vlieg- of trein- en bootreizen opeens honderden euro’s duurder. Vanuit de gangbare economische theorie natuurlijk heel logisch, want de vraag is in die beperkte tijdsspanne zeer groot en dus zal de prijs bij een gelijkblijvend aanbod stijgen.
De kwestie is echter dat het voor de ouders geen vrije keuze is om juist in de schoolvakanties op reis te gaan, integendeel ze zijn hier als het ware toe “gedwongen”. Dus is er eerder sprake van machtsmisbruik. We leven in een “survival”-markt waar het recht van de sterkste (grootste en meeste geld) geldt.
De vrije markttheorie leidt tot veel ongewenste situaties in de strikt economische betekenis maar zeker ook in een bredere maatschappelijke context. Het gaat niet om de optimale prijs bij een bepaalde vraag en aanbodhoeveelheid, want bij een optimale prijs verdient de producent er niets meer aan. Bedrijven doen er juist alles aan om de concurrentie te beperken en deels uit te schakelen zodat men voldoende marktmacht heeft. Neem het voorbeeld van grootgrutter Albert Heijn die een prijzenoorlog begon door eerst producenten onder druk te zetten (lagere verkoopprijs en huismerk leveren) en daarna concurrenten probeerde uit te schakelen door producten onder de fabrieksprijs te verkopen.
Met een negatieve marge zodat concurrenten in de problemen komen, die niet zo’n financiële buffer hebben als AH. Dit alles is puur een kwestie van marktmacht en machtsmisbruik.
Over de ruggen van andere economische partijen eigen voordeel behalen. Dat noemen we dan gezonde concurrentie!! Je zou het beter puur eigenbelang kunnen noemen.
We kennen de actuele voorbeelden van hedge en equity funds. Zij worden beschreven als sprinkhanen die bedrijven kaalplukken of zoals ook door staatssecretaris Timmermans recentelijk verwoord: “bedrijven zijn geen flappentap”!
Hoe zij tewerk gaan is inmiddels wel bij veel Nederlandse bedrijven duidelijk geworden. Zij kopen met geleend geld een bedrijf op (zoals dat bij Van Gansewinkel Groep is gebeurd door private equityfunds KKR en CVC) en zadelen deze bedrijven op met een enorme schuld en renteverplichtingen. Daarnaast strijken zij dan ook nog eens een vast aandeelhouders-rendement van 12,5 procent op en eisen een miljoenenhoge acquisitie-vergoeding.
Na een paar jaar hopen ze datzelfde bedrijf weer tegen een hogere waarde te verkopen.
Bij andere bedrijven gaat het om Managers die zichzelf gigantische beloningen en bonussen toekennen en ontvangen, maar zeer krenterig zijn bij loonsverhogingen in het kader van CAO-onderhandelingen. Exorbitante zelfverrijking heeft oud premier Kok het genoemd .
Nu hij zelf commissaris bij grote bedrijven is, hoor je hem dat niet meer zeggen.
We kennen nu ook de vele veroordelingen door de Europese commissie onder leiding van Eurocommissaris mevr. N. Kroes en de Nederlandse Mededingings Autoriteiten (Nma) van bedrijven die prijs- en kartelafspraken maakten in vele sectoren. De liberale markteconomie lijkt uiterlijk zo succesvol, maar is van binnen rot.
In veel sectoren (olieleveranciers, bankwezen, zorgverzekeraars, telecom- en energie-bedrijven) zie je een overname- en concentratietendens totdat er een handjevol partijen overblijven die elkaar niet echt beconcurreren maar gedogen. De prijsverschillen voor benzine bij de verschillende merken is minimaal. Hoezo concurrentie?
De rentetarieven op je spaargeld zijn minimaal en verschillen onderling nauwelijks of je nu bij ABN/AMRO, RABO, ING/Postbank of Fortis gaat. Rara, hoe kan dat?
Ze zijn door fusies en overnames tot aan hun plafond gegroeid en mogen in Nederland niet meer groter worden van de Nma of Europese commissie. Dat hoeft ook niet want zij hebben nu voldoende financiële en marktmacht om hun eigen beleid te voeren en hoeven daarbij weinig rekening te houden met de klant en maatschappij.
De titel van een in 2007 verschenen boek luidde: “Klote klanten” en spreekt voor zich. Daarin wordt treffend verwoord, dat klanten een noodzakelijk kwaad zijn, maar tegelijkertijd heel lastig en vervelend en waar vooral niet naar geluisterd wordt!
Consumentenbladen, tv- en radioprogramma’s zoals Radar en Kassa geven de meest extreme voorbeelden, maar dat leidt uiteindelijk nauwelijks tot echte verbeteringen in het gedrag van bedrijven. Ze hebben lak aan klanten en hebben ze alleen nodig om producten aan te slijten en daarna zoeken ze het maar uit. Liefst niet al te duurzame en deugdelijke producten want hoe eerder het product kapot gaat hoe eerder je weer een nieuw product nodig hebt.
De klant is geen koning, maar een bron van inkomsten.
Een alternatief is wat ik een solidaire economie zou willen noemen. Waar de klant niet alleen telt, maar waar de klant of consument zelf meepraat over product, plaats en prijs. Waar via associaties duurzame productie plaatsvindt die effectief en efficiënt is, met minimale milieu en maatschappelijke schade en met een rechtvaardige eigendomsituatie en een eerlijke inkomensverdeling voor alle betrokken mensen, via een transparante prijsopbouw voor alle partijen (leveranciers, producenten, handelaren ).
Een solidaire economie beoogt een duurzaam alternatief te zijn voor het heersende economische bestel en beleid, dat tweehonderd jaar oud is en neoliberaal kapitalisme genoemd kan worden.
De meest uitgesproken vertegenwoordiger daarvan is Milton Friedman die op ruim 90-jarige leeftijd (begin 2007) is overleden en hij vindt zo blijkt uit een citaat aan het begin van dit hoofdstuk , MVO gewoon onzin.
Deze Amerikaanse professor van de Universiteit van Chicago had decennialang grote invloed op het Amerikaanse beleid, de Federal Reserve (Amerikaanse centrale bank), de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF).*
* Naomi Klein, Shockdoctrine: de opkomst van rampkapitalisme, Uitgever De Geus,
ISBN 9789044509182 , Amsterdam 2007
Hij was voor vergaande privatisering, deregulering en volledig vrije markt in alle maatschappelijke sectoren. Na de orkaan Katrina in Lousiana lanceerde hij het idee om dan meteen alle openbare scholen op te heffen en te vervangen door particuliere scholen, wat uiteindelijk ook is gebeurd.
De huidige westerse, economische visie heeft een toenemende ongelijkheid in welvaart voortgebracht, een toenemende degradatie van natuur en milieu en een toenemend democratisch tekort. Deze problemen zijn geen toevallige bijverschijnselen maar vloeien voort uit de wortels en de kern van deze economische visie. De met mooie woorden bepleitte “vrijheid” van ondernemen, vrije concurrentie, vrije marktwerking zijn slechts een dekmantel voor het vrije spel van degenen die de economische macht uitoefenen om nog meer macht en kapitaal te vergaren.
Eerste basisdoelstelling van het economische leven is *:
Het op de meest efficiënte manier gebruik maken van de beschikbare grondstoffen, hulpbronnen en productiemiddelen om goederen te vervaardigen en verhandelen en om prestaties te leveren waar een daadwerkelijke, door klanten kenbaar gemaakte behoefte aan is.
Tweede basisdoelstelling van het economische leven ** :
Het realiseren van juiste prijzen, zodat alle mensen die aan het tot stand komen van een product of prestatie hebben bijgedragen, voldoende inkomen ontvangen voor de tijd die zij nodig hebben om hetzelfde product opnieuw te maken.
* en ** Beide formuleringen zijn van Luuk Humblet maar gebaseerd op de visie van R. Steiner
In ieder economie studieboek staat beschreven dat de economie zich bezig houdt met schaarse, economische goederen (producten en diensten) die daarom efficiënt (met minimale verspilling) voortgebracht moeten worden. In de praktijk zien we echter het tegendeel.
Er worden op grote schaal grondstoffen verspild ondanks recycling. Natuurlijke grondstoffen worden rücksichtslos verbruikt, die nooit meer terugkomen. Water-, grond- en luchtmilieu worden wereldwijd ernstig aangetast waardoor de opwarming van de aarde en milieuschade onafwendbaar zijn. Oprukkende woestijnen, gebrek aan drinkwater en schone lucht, grootschalige klimaatveranderingen, zijn het gevolg. Om nog maar niet te spreken over de gevolgen voor samenleving en werknemers.
Een solidaire economie rekent niet primair in geld en welvaart (productieve waarde) maar in welzijn voor mens en dier, in een gezond woon-, leef- en werkmilieu, in samenwerking i.p.v. concurrentie, in vernieuwing van producten, diensten, organisaties die duurzaam zijn.
Winstmaximalisatie kan geen doel op zich zijn want dat leidt tot uitbuiting van anderen (leveranciers, handelaren, afnemers, medewerkers).
Solidair ook in de betekenis van gedeelde welvaart en welzijn voor de hele mensheid. De opbrengsten van economische productie moeten ten goede komen aan iedereen en niet alleen de geldschieters, eigenaren of ondernemers. Productiemiddelen moeten geen particulier bezit zijn en zouden niet te verhandelen mogen zijn, alsof het economische goederen zijn.
Het World Wealth Report heeft wat cijfers verzameld. Eind 2007 telde de wereld 10,1 miljoen mensen die ieder afzonderlijk over meer dan 1 miljoen dollar beschikken. Samen is dat 40.000 miljard dollar. In dat jaar groeide het aantal rijken met 6 procent en hun gezamenlijke vermogen met 9,4 procent. Een extreem scheve inkomensverdeling t.o.v. de 6 miljard aardebewoners waarvan er miljoenen in extreme armoede moeten leven.
De economie moet ook onder politieke en democratische controle komen en niet de politiek en de samenleving naar haar hand zetten, zoals momenteel het geval is (*).
Om samenwerking te bevorderen moeten we nieuw organisatievormen ontwikkelen waar niet enkele personen de volledige zeggenschap hebben. Denk aan stichtingen of verenigingen, waarbij het bedrijfseigendom niet meer overdraagbaar is. Bedrijven zijn geen economische goederen maar maatschappelijke instituties. Associaties als overlegvorm tussen producenten, handelaren en consument die gezamenlijk en in overleg afspraken maken over productie van goederen of verlenen van diensten. Dan hoeft er geen overproductie meer te zijn van weggooi artikelen of nutteloze producten, waar niemand om gevraagd heeft. Dan brengen we vraag en aanbod op de juiste manier bij elkaar en niet op een anonieme markt.
Dat bespaart ook miljarden aan reclame uitgaven die mensen alleen verleiden om producten aan te schaffen die ze vaak niet nodig hebben.
Een klant is niet afhankelijk van ons
Wij zijn afhankelijk van hem.
De klant is geen onderbreking van ons werk,
hij is het doel ervan.
De klant is geen outsider van ons werk,
hij is juist een deel ervan.
Wij doen hem geen plezier door hem te dienen
Hij doet ons een plezier door ons een kans te geven om hem te dienen!
Mahatma Gandhi
II.Kritiek op het neo-liberale Kapitalisme
A.Christendom en Kapitalisme
Max Weber, de Duitse socioloog, heeft al begin 19e eeuw onderzoek gedaan naar het verband tussen protestantisme en economische ontwikkeling. De calvinistische arbeidsmoraal was de juiste voedingsbodem voor de groei en bloei van de industriële revolutie en fabrieksgewijze productie. Hard werken is de beste manier om God te dienen!
Toch is het ook interessant om te zoeken naar de diepere opvattingen van met name de christelijk katholieke kerk en hun visie op kapitalisme en vrije markteconomie.
Die vinden we in de Pauselijke Encycliek “Centesimus Annus”,van wijlen Johannes Paulus II als eerbetoon aan de 100 jaar daarvoor verschenen encycliek Rerum Novarum van Paus Leo XIII. (*)
Allereerst wordt benadrukt vanuit de waardigheid van de mens dat werknemers in organisaties een rechtvaardig loon moeten ontvangen en wel een noodzakelijk minimum voor het levensonderhoud van de mens en zijn gezin. De fundamentele rechten van de werknemer is de vorm van:
- zinvolle arbeid met de mogelijkheid tot volledige ontplooiing,
- beperking van de werktijd, voor volwassen mannen anders dan voor vrouwen en kinderen
- geen lichamelijke en geestelijke overbelasting en bescherming tegen onveilige en gevaar- lijke werksituaties.
De staat/overheid heeft de taak om te waken over algemeen welzijn van de burger en zo nodig in te grijpen in het economische verkeer. De overheid moet ook de collectieve goederen zoals natuurlijke en menselijke milieu verdedigen en beschermen en kan niet overgelaten worden aan de markt. Er zijn goederen die op grond van hun natuur niet verkocht en gekocht kunnen en moeten worden. Hieruit blijkt duidelijk dat de katholieke kerk geen voorstander is van een marxistisch communisme en ook niet van een liberale economie met een afzijdige overheid. Zij pleit juist voor een sociale en door de overheid(centraal) geleide economie zoals ook West-Europese landen nastreven.
De economie is immers maar een aspect en dimensie van het leven en menselijke activiteit. De economie mag niet verabsoluteert worden en tot centrum van het maatschappelijke leven worden.
Er wordt gewezen op “de universele bestemming van de materiële goederen, op een sociale orde zonder onderdrukking en gebaseerd op de geest van samenwerking en solidariteit”. Verder: “Alle mensen en volken dienen de mogelijkheid te hebben om toe te treden tot de kring van economische en menselijke ontwikkeling. De enkeling wordt vaak verstikt tussen de twee polen van de staat en de markt. Het lijkt alsof hij alleen bestaat als producent of consument van de waren of als voorwerp van bestuur van de staat, terwijl men
vergeet dat echte persoonsgebonden gemeenschappen het geraamte van het maatschappelijk bestel vormen”. Ook “De staat heeft het recht om in te grijpen als monopolie-situaties de ontwikkeling belemmeren. De staat heeft ook de plicht om de activiteiten van ondernemingen te begeleiden en om voorwaarden te scheppen die de werkgelegenheid verzekeren en haar stimuleren. Het ontbreken van zekerheid (zoals het waarborgen van individuele vrijheid, eigendom, vaste munt en openbare diensten), vergezeld van de corruptie van de openbare machten en van de verspreiding van onzuivere bronnen van verrijking en van gemakkelijk profijt dat gebaseerd is op illegale of louter speculatieve activiteiten is een van de voornaamste belemmeringen voor de economische ontwikkeling!”
* Encycliek Centesimus Annus mei 1991, uitgave Secretariaat R.K.Kerkgenootschap Utrecht.
“De belangrijkste verandering dient gericht te zijn op het beperken van de verkwisting van de hulpbronnen van milieu en mens en zo alle volken en mensen van de aarde te veroorloven in voldoende mate over die hulpbronnen te beschikken. Dat betekent ook het opofferen van de winstvermogens en de huidige machtsposities van de meer ontwikkelde economieën. We dienen te streven naar een sociale economie die de functionering van de markt richt op het algemene welzijn. De katholieke kerk erkent de fundamentele vrijheid van de mens, het gezin, maatschappelijke organisaties en naties welke allen een eigen gebied van autonomie en soevereiniteit genieten. Het eigendom van de productiemiddelen zowel op industrieel als op agrarisch gebied, is juist en wettig als het dient voor een nuttige arbeid. Het wordt onwettig als het dient om een winst te maken die niet voortkomt uit het geheel van de uitbreiding van de arbeid en van de maatschappelijke rijkdom. De Kerk is dus tegen ongeoorloofde uitbuiting, speculatie en verbreking van de solidariteit in de wereld van de arbeid. Zoals de mens zich volledig verwerkelijkt in de vrije inzet van zijn vermogens zo wordt het eigendom moreel gerechtvaardigd in het scheppen van werkgelegenheid en menselijke groei voor allen”.
Uit het voorafgaande blijkt dat de R.K-kerk een duidelijke maatschappelijke en economische visie heeft waarbij de overheid het recht en de plicht heeft de verschillende maatschappelijke gebieden een zekere vrijheid en autonomie te geven maar tegelijkertijd het einddoel en kader voor de economie vaststelt die in mijn optiek juist de contouren van een solidaire economie vormen.
Alle schaarse (economische) goederen dienen voor het algemene welzijn. Eigendom van productiemiddelen mag dit niet belemmeren. Alle mensen en volken die deel uit te maken van een mondiale economie waar mensen werken en ondernemen ten bate van het geheel.
De op winstgerichte onderneming is geen doel op zich maar een middel om dat te bereiken.
De economie voorziet in de authentieke behoeften van alle mensen en niet alleen van bevoor-rechte of kapitaalkrachtige groepen. Zij bepleit ook het recht op zinvolle en volwaardige arbeid en is dus tegen arbeidsplicht en mensonwaardige arbeidssituaties en functies.
Paus Benedictus XVI vatte het als volgt samen:”Als de logica van de winst domineert, dan vergroot zij de afstand tussen de armen en de rijken en veroorzaakt zij een catastrofaal gebruik van de planeet. Wanneer de dominante logica daarentegen er een is van delen en solidariteit dan is het mogelijk een ommekeer te bewerkstelligen en ons te oriënteren op een rechtvaardige ontwikkeling voor het gemeenschappelijk goed van allen”!
In het voorjaar van 2008 is er in een Nederlandse vertaling een nieuw handboek voor de R-K sociale Leer verschenen (*). De presentatie gebeurde tijdens een symposium over marktwerking en solidariteit te Tilburg. Hierin worden de sociale principes uiteen gezet die ervoor moeten zorgen dat de mens in het sociale, economische en politieke lever weer centraal komt te staan. Een unicum in 2000 jaar kerkgeschiedenis. Het compendium bestaat uit drie delen en twaalf hoofdstukken . Het eerste deel omvat de fundamenten van de sociale leer. Deel twee beschrijft uitgebreid wat deze principes concreet inhouden . Het derde en laatste deel geeft handreikingen voor toepassing van de sociale leer. Het document bevat concrete antwoorden op vraagstukken als globalisering en kapitalisme.
Zo heeft de Paus een oproep gedaan om de samenleving en economie solidair te maken.
* Compendium van de sociale leer van de Kerk, uitgeverij Licap, 2008
'Solidariteit moet hoofd bieden aan kredietcrisis'
VATICAANSTAD, 1 Januari 2009 (ANP) - Solidariteit is wereldwijd nodig om de armoede, die door de economische neergang erger is geworden, te bestrijden. Paus Benedictus XVI zei donderdag tijdens zijn traditionele nieuwjaarsgebed dat de economische neergang als een kans moet worden beschouwd om vraagtekens te durven zetten bij ,,het dominante ontwikkelingsmodel (lees neo-liberaal kapitalisme)''.
De kerkvorst riep op om de kloof tussen hen die hebben en hen die niets hebben, te dichten.
"De huidige wereldwijde economische crisis moet ook worden gezien als een test: zijn we er klaar voor de crisis te zien, in al zijn complexiteit, als een kans voor de toekomst en niet alleen als een noodsituatie die kortstondige tegenzetten nodig heeft", aldus de kerkvorst. De paus zei dat maatregelen om de culturele en morele crisis in de wereld het hoofd te bieden meer nodig zijn dan de directe maatregelen om de financiële problemen op te lossen.
Interessant is ook dat we in de Bijbel het begrip Jubeljaar tegenkomen. Econoom Ad Broere suggereerde op zijn weblog om 2012 uit te roepen als Jubeljaar, waarbij in een klap alle schulden worden kwijtgescholden. Zie http://adbroere.nl/web/nl/artikelen/tweehonderd-duizend-miljard-rondklotsend-geld...php
Het jubeljaar, stamt uit een hele oude traditie met uitlopers tot in het Jodendom en de RK-kerk en wordt eens in de 50 jaar “gevierd”. Het doel van het oorspronkelijke jubeljaar is om al het land aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. Alle bezittingen keren dan terug naar de oorspronkelijke eigenaars. Land mocht namelijk niet voor altijd verkocht worden ! Het idee hierachter was dat op deze manier blijvende verarming werd voorkomen (bron: Wikipedia).
Als we dat nu doen voor alle schulden dan kunnen we weer met een schone lei beginnen en zijn we in een klap van de private banken verlost.
B.Islam en kapitalisme
Tegenwoordig vinden we in de media steeds meer berichten over Islamitisch Bankieren. De kern ervan is dat moslims volgens hun geloofsprincipes geen woekerrente mogen rekenen voor bankdiensten.
Daardoor is het niet toegestaan aan een gelovige moslim om zomaar een hypotheek af te sluiten. Islamitisch bankieren probeert daar een oplossing voor te zoeken en zij rekenen dus niet in rente maar in onkosten. Volgens Islamitisch Recht (shari’a) moeten financiële transacties maatschappelijk verantwoord zijn en economisch rechtvaardig. Dit betekent dat de ondernemer geen misbruik mag maken van zijn marktpositie. Concreet dus een verbod op woekerrente en op transacties die risicovol zijn zoals handelen in aandelen.
Eigenlijk gaat het islamitische geloof nog een stap verder. Zij beweren ook dat geld juist in waarde moet verminderen gedurende de tijd. Het geld van vandaag zou over een maand minder waard moeten zijn. Dat bevordert de geldcirculatie en ontmoedigt sparen. Daardoor krijgt geld haar eigenlijke functie als ruilmiddel terug en is het aan dezelfde waardevermindering onderhevig als gebruiksgoederen. Deze nemen ook in waarde af door gebruik, slijtage en veroudering. Zo houden geld en materiële goederen zich aan dezelfde natuurlijke wetmatigheden.
R.Steiner heeft eenzelfde voorstel gedaan in zijn boek Makro-Ökonomischer Kurs. Geldbiljetten zouden volgens hem eigenlijk voorzien moeten worden van een datum van uitgifte en met een beperkte geldigheid. Na die tijd kan het voor minder geld ingewisseld worden.
Het klinkt voor veel mensen misschien heel vreemd en vergezocht maar juist de waardestijging van geld heeft veel nadelen. Het bezit van geld en het sparen ervan lijkt een doel op zich te worden dat meer oplevert dan het te besteden of te investeren. Op de langere termijn ontstaat er echter een grote kloof tussen de totale geldhoeveelheid en de totale hoeveelheid goederen en behaalde bruto nationale inkomens. Er is veel meer geld in omloop dan nodig is om de economie gezond te ontwikkelen. Die economie raakt snel oververhit en lijdt tot prijsopdrijving van de producten, terwijl het in feite een pure geldontwaarding zou moeten zijn. Men spreekt niet voor niks over flitskapitaal dat digitaal de wereld rondzwerft op zoek naar buit zoals bedrijven, onroerend goed, kunst en edele metalen.
Het idee van waardevermindering van het geld zien we ook terug bij een aantal alternatieve geldsystemen. Alternatieve geldsystemen, als lokaal ruilmiddel zonder rente, zijn er wereldwijd wel zo’n 3500. In Latijs Amerika kent men de “créditos” (letterlijk kredieten) tot de “noppes” in Amsterdam (een van de negentig Nederlandse lokale geld/ruilsystemen).
Het ontwaarden van geld is ook al praktijk in meerdere kleine gemeenschappen in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland waar een groot aantal alternatieve geldbiljetten in omloop zijn binnen de dienstensector en economie met aangesloten bedrijven. De Chiemgauer (gebruikt in Rosenheim), de Berliner en de Roland (Bremen) zijn voorbeelden voorzien van datum en dus “beperkt waardevast”. Op kleine schaal in lokale gemeenschappen kan men zo laten zien dat er eerlijke ruilhandel mogelijk is en waar ook de lokale bedrijven bij zijn aangesloten. Die zijn bekend bij de mensen en daar vertrouwen ze hun geld liever aan toe dan aan bedrijven en goederen die over de hele wereld worden vervoerd en versleept met alle gevolgen van dien.
Bureau Milieu Centraal heeft uitgerekend dat een pastamaaltijd die in Nederland genuttigd wordt circa 19.350 kilometers heeft afgelegd en daarmee een uitstoot van 303,4 gram CO2 heeft veroorzaakt. Daarin zitten tomaten uit Spanje, avocado’s uit Peru, zalm uit Noorwegen, pasta en witte wijn uit Italië.
Volgens islamitisch recht is rente oneerlijk, want mensen met geld zetten het op de bank en verdienen er nog aan en mensen zonder geld moeten het tegen hogere rente lenen. Dat bevordert de ongelijkheid tussen rijken en armen.
In plaats van de term islamitisch Bankieren gaat er al weer een nieuwe naam rond: halal bankieren, zoals er ook halal voedsel is dat voldoet aan de islamitische regels.
Als je bedenkt dat er 1,6 miljard moslims zijn, is dat een aardige groeimarkt. Het adviesbureau KPMG heeft in 2007 een rapport laten verschijnen over dit onderwerp. Zij hebben becijferd dat er inmiddels driehonderd financiële instellingen in 75 landen zijn met een geschat vermogen van 700 miljard dollar, die zo werken.
Zo kennen we de Islamic Bank of Britain, maar ook de European Islamic Investment Bank.
Minister van Financiën Bos pleitte er in juli 2007 nog voor dat Nederland het financiële centrum voor Islamitisch Bankieren moest worden, terwijl kenners beweren dat Londen dat al enige jaren is.
Halal beleggen kan wel maar dan in bedrijven die zich niet bezighouden met activiteiten die volgens het islamitische geloof verboden zijn (haram) zoals alcohol, tabak, varkensvlees, wapens, banken, verzekeringen, horeca en entertainment!. Deze “islamitische” bankprincipes blijken uiterst modern te zijn en helemaal te passen in de trend van ethisch en maatschappelijk verantwoord beleggen. Een goede zaak waar ook “gewone” banken van kunnen leren. Zo heeft het tv-programma Zembla in 2007 uitgezocht waar Nederlandse pensioenfondsen hun geld in belegden. Pensioenfondsen zijn niet verplicht daar openheid over te geven maar omdat een slim onderzoeksteam juist ook in de VS gingen kijken kwamen de cijfers op tafel. Op de Amerikaanse markt is het wel verplicht om pakketten van aandelen te melden. Toen bleek dat het pensioengeld van ambtenaren (ABP), spoorwegmedewerkers en personeel in de gezondheidszorg belegd was in de militaire industrie (producenten van wapens, clusterbom-men en landmijnen) en de chemische industrie. Dat veroorzaakte zoveel publieke verontwaar-diging dat kort daarna het ABP en andere pensioenfondsen beterschap beloofden.
Enige tijd daarna gebeurde hetzelfde met de beleggingsportefeuilles van de grote Nederlandse banken (ING/Postbank, ABN/AMRO, RABO en Fortis). Ook hun beleid strookte niet met de meeste elementaire principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen terwijl ze dat wel in hun missie uitdragen. Veel maatschappelijke organisaties die hun geld en vermogen hebben ondergebracht bij deze banken besloten kort daarna hun rekeningen op te zeggen. Een gerichte actie, in dit geval door de media, kan meteen grote veranderingen teweeg brengen. Gelukkig zijn er in Nederland ook andere voorbeelden zoals de ASN- en de Triodosbank die wel duurzaam beleggen en daarvoor strikte criteria hanteren. Ook is er het Acumen Fonds voor wereldwijd durfkapitaal zonder winstoogmerk dat geld investeert in bedrijven en projec-ten die in staat zijn om een groot aantal arme mensen te helpen. Zo werd er geld gegeven aan bedrijven die slijtvaste klamboes konden leveren en waterbesparende irrigatiesystemen.
Een inspirerend voorbeeld van een bedrijf dat vanuit een Islamitisch geloof op een duurzame, maatschappelijk verantwoorde manier zeer succesvol is, is het bedrijf Sekem in Egypte.
In 1977 startte dr. I. Abouleish in een stuk aangekocht woestijngebied, 70 hectare groot en 60 km ten noordoosten van Cairo, met het vruchtbaar maken van de grond en later een landbouwbedrijf op biologisch-dynamische wijze. Hij wist in enkele jaren tijd een bloeiende keten van landbouwbedrijven op te zetten die groenten, fruit, thee, honing, granen en ook katoen verbouwen. Het groeide uit tot een gemeenschap waar circa 2000 mensen werken en waar met het verdiende geld ook een school, ziekenhuis en zelfs een universiteit van zijn opgezet. In 2003 kreeg deze bijzondere man de Right Livelihood Award, de alternatieve Nobelprijs.
Dr. H.J. Witteveen, die we misschien nog kennen als voormalig minister van financiën en later directeur van het Internationaal Monetair Fonds, heeft zijn leven lang het Soefisme aangehangen, een spirituele mystieke stroming binnen de Islam.
Na zijn actieve loopbaan heeft hij zich toegelegd op studie en schrijverschap. In 2001 is van zijn hand een boek verschenen “Soefisme en Economie” (**).
Als oud VVD-politicus en minister is hij een fervente aanhanger geweest van het vrije markt- kapitalisme. In het boek schrijft hij:”de economische analyse laat zien hoe economische krachten een geweldig systeem van samenwerking automatisch zo organiseren dat mensen elkaar bij elke transactie steunen en bijdragen aan de verwezenlijking van de doelen van de anderen”. Later voegt hij er wel aan toe dat er ook een rol voor de overheid is weggelegd die mededingings- en macro-economisch beleid moeten ontwikkelen die nodig zijn om de economie op gang te houden.
Hij vraagt zich echter terecht af of de mens alleen maar een homo economicus is of dat het ook een wezen met een religieuze en spirituele natuur is ?
Daarbij verwijst hij ook naar Adam Smith die we behalve kennen van het standaardwerk “The wealth of Nations” ook een prachtig boek heeft geschreven getiteld ”The theory of moral sentiments”. Daarin wordt het belang bij mensen van gevoelens van sympathie aangegeven, dat zal uitmonden in een universele welwillendheid. Er is dus meer als alleen eigenbelang en consumeren.
Nadat hij in tweede hoofdstuk de loftrompet heeft geblazen over de zegeningen van het marktkapitalisme gedurende de laatste twee eeuwen constateert hij wel dat er drie bedenkelijke ontwikkelingen zijn:
1. Toegenomen inkomensverschillen
2. Aantasting van ons natuurlijk milieu en
3. De materialistische aard van onze maatschappij waar reclame een overheersende rol speelt.
In de ogen van Witteveen zijn het maar bijverschijnselen en dus ligt er een taak voor de overheid om de machtige liberaliserende krachten op zodanige manier te leiden dat ze evenwichtig en eerlijk zijn voor alle landen en onze natuurlijke omgeving. Hij pleit er wel voor om milieukosten op te nemen in de kosten van producten of via heffingen en milieubelastingen. In vroegere tijden zo schrijft Witteveen kende men nog het principe van “justum pretium” oftewel inkomens die eerlijk en rechtvaardig zijn ten opzichte van andere mensen. Dat is ontaardt. Hierin klinkt nog iets door van Witteveens leermeester Tinbergen (Nobelprijswinnaar) die pleitte voor een politiek waarbij het hoogste inkomen maximaal tien keer groter mocht zijn dan het laagste inkomen. Dit is later de norm van Tinbergen gaan heten. Helaas is de huidige werkelijkheid anders met managers die miljoenen verdienen waarbij het dan om een factor 400 kan gaan.
Witteveen schrijft in zijn voorwoord dat de economie pas echt zal veranderen wanneer meer mensen en managers spiritueler worden. Pas dan zullen de ongezonde en oneerlijke kenmerken van het marktkapitalisme worden overwonnen. Natuurlijk zullen er altijd verlichte en bevlogen ondernemers zijn die maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar de belangrijkste politieke en economische veranderingen zijn afgedwongen door jarenlange strijd van bevolkingsgroepen.
Daarom zie ik meer heil in groepen als de anders-globalisten, niet gouvernementele organisaties (ngo’s) en maatschappelijke groeperingen als Greenpeace, Amnesty International, Word Life Fund die de samenleving en politiek bewust maken wat uiteindelijk leidt tot wetgeving. De beste toekomst ligt nu in onze handen maar dan moeten we er wel naar handelen en de overheid heeft daarvoor het primaat.
De mythe waar ook Witteveen nog in gelooft, namelijk vrije wereldhandel en open markten geven vooral de grote multinationals de meeste voordelen (in macht en middelen) en laten kleine gemeenschappen, culturen en landen berooid achter. Eerlijke wereldhandel kan dus alleen bij een gelijke startpositie en gelijke middelen en aangezien dat niet het geval is zullen we de rechten van minderheidsgroepen voorrang moeten geven. .
Op basis van het voorafgaande blijkt dat de Islam in essentie een moderne en bijzondere visie heeft op de economie die met recht maatschappelijk verantwoord ondernemen genoemd mag worden met een bijzonder oog voor rechtvaardigheid!
Na zijn actieve loopbaan heeft hij zich toegelegd op studie en schrijverschap. In 2001 is van zijn hand een boek verschenen “Soefisme en Economie” (**).
Als oud VVD-politicus en minister is hij een fervente aanhanger geweest van het vrije markt- kapitalisme. In het boek schrijft hij:”de economische analyse laat zien hoe economische krachten een geweldig systeem van samenwerking automatisch zo organiseren dat mensen elkaar bij elke transactie steunen en bijdragen aan de verwezenlijking van de doelen van de anderen”. Later voegt hij er wel aan toe dat er ook een rol voor de overheid is weggelegd die mededingings- en macro-economisch beleid moeten ontwikkelen die nodig zijn om de economie op gang te houden.
Hij vraagt zich echter terecht af of de mens alleen maar een homo economicus is of dat het ook een wezen met een religieuze en spirituele natuur is ?
Daarbij verwijst hij ook naar Adam Smith die we behalve kennen van het standaardwerk “The wealth of Nations” ook een prachtig boek heeft geschreven getiteld ”The theory of moral sentiments”. Daarin wordt het belang bij mensen van gevoelens van sympathie aangegeven, dat zal uitmonden in een universele welwillendheid. Er is dus meer als alleen eigenbelang en consumeren.
Nadat hij in tweede hoofdstuk de loftrompet heeft geblazen over de zegeningen van het marktkapitalisme gedurende de laatste twee eeuwen constateert hij wel dat er drie bedenkelijke ontwikkelingen zijn:
1. Toegenomen inkomensverschillen
2. Aantasting van ons natuurlijk milieu en
3. De materialistische aard van onze maatschappij waar reclame een overheersende rol speelt.
In de ogen van Witteveen zijn het maar bijverschijnselen en dus ligt er een taak voor de overheid om de machtige liberaliserende krachten op zodanige manier te leiden dat ze evenwichtig en eerlijk zijn voor alle landen en onze natuurlijke omgeving. Hij pleit er wel voor om milieukosten op te nemen in de kosten van producten of via heffingen en milieubelastingen. In vroegere tijden zo schrijft Witteveen kende men nog het principe van “justum pretium” oftewel inkomens die eerlijk en rechtvaardig zijn ten opzichte van andere mensen. Dat is ontaardt. Hierin klinkt nog iets door van Witteveens leermeester Tinbergen (Nobelprijswinnaar) die pleitte voor een politiek waarbij het hoogste inkomen maximaal tien keer groter mocht zijn dan het laagste inkomen. Dit is later de norm van Tinbergen gaan heten. Helaas is de huidige werkelijkheid anders met managers die miljoenen verdienen waarbij het dan om een factor 400 kan gaan.
Witteveen schrijft in zijn voorwoord dat de economie pas echt zal veranderen wanneer meer mensen en managers spiritueler worden. Pas dan zullen de ongezonde en oneerlijke kenmerken van het marktkapitalisme worden overwonnen. Natuurlijk zullen er altijd verlichte en bevlogen ondernemers zijn die maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar de belangrijkste politieke en economische veranderingen zijn afgedwongen door jarenlange strijd van bevolkingsgroepen.
Daarom zie ik meer heil in groepen als de anders-globalisten, niet gouvernementele organisaties (ngo’s) en maatschappelijke groeperingen als Greenpeace, Amnesty International, Word Life Fund die de samenleving en politiek bewust maken wat uiteindelijk leidt tot wetgeving. De beste toekomst ligt nu in onze handen maar dan moeten we er wel naar handelen en de overheid heeft daarvoor het primaat.
De mythe waar ook Witteveen nog in gelooft, namelijk vrije wereldhandel en open markten geven vooral de grote multinationals de meeste voordelen (in macht en middelen) en laten kleine gemeenschappen, culturen en landen berooid achter. Eerlijke wereldhandel kan dus alleen bij een gelijke startpositie en gelijke middelen en aangezien dat niet het geval is zullen we de rechten van minderheidsgroepen voorrang moeten geven. .
Op basis van het voorafgaande blijkt dat de Islam in essentie een moderne en bijzondere visie heeft op de economie die met recht maatschappelijk verantwoord ondernemen genoemd mag worden met een bijzonder oog voor rechtvaardigheid!
C.Kritiek vanuit Wetenschap op Kapitalisme
Natuurlijk is er ook vanuit de wetenschap kritiek geweest op het kapitalisme.
De oudste en meest bekende wetenschapper is Karl Marx met zijn gedegen studie van het kapitalisme.
Een goed leesbare beschrijving en analyse van zijn leven en opvattingen vinden we in het boek van prof. Bart Tromp getiteld: “Er waart een spook door Europa”.
De titel is ontleend aan de beroemde openingszin van het Communistisch Manifest, dat in 1848 is verschenen. Marx noemde zijn werk ook wetenschappelijk communisme of socialisme. Daarmee zette hij zich af tegen andere stromingen uit zijn tijd die hij meestal utopisch en dus niet realiseerbaar noemde.
Het communistisch manifest eindigt met de oproep: “proletariërs uit alle landen, verenigt U”! Deze oproep klinkt juist nu heel actueel als je denkt aan de wereldwijde Occupybeweging van najaar 2011, die de 99% van de bevolking zegt te vertegenwoordigen. Marx was ervan overtuigd dat het neoliberale kapitalisme uiteindelijk de hele maatschappij zou ontwrichten en vernietigen. Alleen een opstand van alle burgers samen zou een eind kunnen maken aan het gangbare kapitalistische systeem om daarna te proberen een sociale economie en rechtvaardige samenleving te realiseren.
Net zoals de burgers en jongeren in verschillende landen in Noord Afrika in 2010 en 2011 hebben laten zien is het mogelijk om dictatoriale regimes, die decennia lang met harde hand hebben geregeerd te verdrijven. In eerdere jaren gezien hebben we hetzelfde gezien tijdens vreedzame revoluties in de DDR(1989), Roemenië (1989) en Georgië(2003).
Volgens Tromp kunnen we inzien dat Marx niet de schepper of bedenker van een nieuwe maatschappijvorm (communisme) is geweest, maar vooral een scherpzinnig en verziend analyticus van het kapitalisme en dat zijn inzichten nog steeds relevant zijn in het licht van de mondialisering en internationale crises.
Inderdaad zijn de 10 uitgangspunten van Marx voor een socialistische economie beperkt:
1.Onteigening van het grondbezit en de grondrente
2.Zeer progressieve belasting
3.Afschaffing van het erfrecht
4.Inbeslagname van de bezittingen van alle emigranten en opstandelingen ?
5.Centralisering van de kredietverlening in handen van de staat (een nationale bank en exclusief monopolie).
6.Centralisering van het transport( lees openbaar vervoer en infrastructuur) in handen van de staat.
7.Uitbreiding van nationale fabrieken en productiemiddelen, ontginning en verbetering van alle landbouwgebieden volgens een gemeenschappelijk plan.
8.Gelijke arbeidsverplichting voor allen.
9.Vereniging van bedrijven van akkerbouw en industrie(via coöperatie of associaties?)
10.Gratis voeding van alle kinderen (en opheffing van kinderarbeid).
Een aantal punten klinken in onze tijd als utopisch. Het afschaffen van het erfrecht is onwaarschijnlijk en mogelijk ook niet nodig. Wat je wel wil voorkomen is dat opgebouwde economische vermogens (kapitaal, grond en productiemiddelen), via overerving in handen komen van niet bekwame ondernemers.
Het 4e punt klinkt zelfs als discriminatie; waarom alleen emigranten en opstandelingen?
Een arbeidsverplichting voor allen zou beter vervangen kunnen worden door een recht op zinvolle arbeid voor iedereen.
De punten 1, 2, 5, 9 en 10 zijn daarentegen wel belangrijk en cruciaal.
Deze algemene maatregelen zijn nodig om de omslag te maken maar Marx zegt er ook bij dat later wanneer de klassenverschillen verdwenen zullen zijn, de gehele productie geconcentreerd zal zijn in de hand van in associaties georganiseerde individuen. Hieruit valt te concluderen dat voor de omslag naar een socialistische samenleving in eerste instantie de staat, de overheid een belangrijke rol zal moeten vervullen maar dat uiteindelijk de economie en de productiemiddelen niet in handen van de staat of individuen(kapitalisten) zal liggen maar bij de gehele civil society. Simpel gezegd: Productiemiddelen zijn geen staats- of overheidsbezit en ook geen privébezit, maar zijn een collectief bezit en behoren toe aan de hele samenleving of civil society!
In de inleiding krijgen we ook een beknopte biografie van Karl Marx, die begint met het feit dat de ouders van Karl Marx in Nijmegen zijn getrouwd, omdat zijn moeder uit een Joodse familie uit Nijmegen kwam. Karl sprak en las daarom ook Nederlands. Later is Marx ook verschillende keren in Nederland geweest en verbleef hij bij familie waartoe ook op oprichter van het Philips concern Gerard Philips hoorde. Nijmegen wordt als universiteitsstad vanaf de jaren 60 ook wel Karl Marx stad genoemd.
Marx werd in 1818 in Trier geboren en hij volgde er onderwijs tot en met de middelbare school. Daarna ging hij in Bonn rechten studeren, maar het frivole leventje dat hij daar leidde was een doorn in het oog van zijn strenge vader die hem daarom naar de Humboldt universiteit in Berlijn stuurde. Pas in 1841 rondde Marx zijn dissertatie af in de filosofie.
Dat werk bevatte kritiek op de Bijbel en leidde ertoe dat hij geen professor werd en hem zelfs het doceren verboden werd. Marx koos noodgedwongen voor een journalistieke loopbaan en werd hoofdredacteur bij de Rheinische Zeitung in Keulen. Deze kritische krant werd door de Pruisische censuur uiteindelijk in 1843 verboden. Kort daarvoor had Marx zelf al ontslag genomen en trouwde in datzelfde jaar met Jenny von Westphalen, die hij al kende van de middelbare school en samen vertrokken ze naar Parijs. Parijs was toen de meest wereldse stad van Europa en een broeikas van het tot ontwikkeling komende socialistische denken (o.a. experimenten zoals de Parijse commune). Hier leert hij ook de Engelse fabrikantenzoon Friedrich Engels kennen, de enige vriendschap die zijn leven lang zou standhouden.
In 1845, nauwelijks 2 jaar later, werd Marx onder druk van de Pruisische regering door de Franse minister van Binnenlandse Zaken ook weer uitgewezen.
Marx verhuisde daarop naar Brussel, waar politieke vluchtelingen nog welkom waren. Van de Pruisische autoriteiten kreeg hij geen toestemming om te emigreren (naar de VS) en uit woede gaf hij de Pruisische nationaliteit op waardoor hij de rest van zijn leven stateloos werd.
Na zijn ontslag als redacteur zal hij in zijn verdere leven geen betaalde functie meer uitoefenen, behalve dat van schrijver. Marx wist een contract met een uitgeverij af te sluiten om in 2 delen een kritiek op de politiek en de politieke economie te schrijven. Dat is er echter nooit van gekomen maar dit thema bleef hij wel trouw zijn verdere leven. In 1847 werd het contract ontbonden wegens wanprestatie. Pas 20 jaar later in 1867 verscheen deel I van “Das Kapital: Kritik der politischen Ökonomie”. De latere delen zijn niet meer door Marx zelf, maar door Engels samengesteld en uitgegeven op basis van fragmenten en nagelaten teksten. Zijn werk is meer op te vatten als een politiek-sociologische analyse. Bekend is de uitspraak van Marx dat filosofen de wereld alleen willen begrijpen. Men moet echter de wereld veranderen!
Net zozeer als hij zich afzette tegen de klassieke economische theorie, was hij ook kritisch ten aanzien van socialistische denkers zoals Proudhon. In 1847 ontstond de Bund der Kommunisten en werd Marx voorzitter van de Brusselse afdeling, die toen uit zo’n 20 leden bestond. Het internationale bestuur van deze Bond vroeg Marx om een partijprogramma te schrijven en dat verscheen als “Kommunistisch Manifest” in februari 1848. Het verscheen in een oplage van 500 exemplaren. Het zorgde echter voor weinig politieke beroering, toch is het een hoogstaand stuk politieke retoriek. Persoonlijk heeft het ook consequenties, want in 1849 verhuist Marx en zijn familie naar Londen als ballingen.
In 1864 wordt de International Working Men’s Association (1e Internationale) opgericht en Marx wordt secretaris van het bestuur. De openingstoespraak tot de Internationale van Marx is integraal in het boek opgenomen en is een zeer helder geschreven stuk dat bijna 150 jaar nog steeds betekenisvol is.
De oproep tot een revolutie ontstak geen vuur in West Europa. De Nederlandse minister Willem Drees gaf daar in 1979 in een boekje “Marx en het democratisch socialisme” een verklaring voor. Drees stelt dat veel van de door Marx aangedragen punten in het Westen al gerealiseerd zijn (afschaffen kinderarbeid, leerplicht, 8-urige werkdag en goede sociale voorzieningen zoals AOW, WW, WAO en Bijstandswet) en dus was er geen revolutie nodig..
Tromp merkt echter op dat in de afgelopen decennia enkele van deze elementen die kenmerkend waren voor de verzorgingsstaat verder zijn uitgehold door het neoliberalisme.
Het beste stuk in Marx’ Kommunistische Manifest is het derde deel waarin hij meedogenloos beschrijft hoe het economisch systeem van het kapitalisme alles kapotmaakt. Het is een gevaarlijke ideologie die mensen de persoonlijke waardigheid ontneemt en vervangt door een ruilwaarde en zo hele maatschappijen te gronde richt. De beroepen (waarin het woord roeping nog schuilgaat) van arts, leraar, priester, dichter en wetenschapper zijn veranderd in betaalde loonarbeid (lees functionarissen of ambtenaren)!
Marx verwierp de opvattingen van liberale economen zoals Adam Smith die stelde dat het kapitalisme wel in toom gehouden werd door de morele grondslagen die in de maatschappij bestonden. Marx doorzag dat deze maatschappelijke waarden en normen rücksichtslos aan de kant zouden worden geschoven door het kapitalisme en heeft daarin gelijk gekregen.
Marx was zijn tijd ver vooruit want juist nu verschijnen meerdere publicaties die ons moeten waarschuwen voor de utopie van het kapitalisme die hierna besproken worden.
De titel is ontleend aan de beroemde openingszin van het Communistisch Manifest, dat in 1848 is verschenen. Marx noemde zijn werk ook wetenschappelijk communisme of socialisme. Daarmee zette hij zich af tegen andere stromingen uit zijn tijd die hij meestal utopisch en dus niet realiseerbaar noemde.
Het communistisch manifest eindigt met de oproep: “proletariërs uit alle landen, verenigt U”! Deze oproep klinkt juist nu heel actueel als je denkt aan de wereldwijde Occupybeweging van najaar 2011, die de 99% van de bevolking zegt te vertegenwoordigen. Marx was ervan overtuigd dat het neoliberale kapitalisme uiteindelijk de hele maatschappij zou ontwrichten en vernietigen. Alleen een opstand van alle burgers samen zou een eind kunnen maken aan het gangbare kapitalistische systeem om daarna te proberen een sociale economie en rechtvaardige samenleving te realiseren.
Net zoals de burgers en jongeren in verschillende landen in Noord Afrika in 2010 en 2011 hebben laten zien is het mogelijk om dictatoriale regimes, die decennia lang met harde hand hebben geregeerd te verdrijven. In eerdere jaren gezien hebben we hetzelfde gezien tijdens vreedzame revoluties in de DDR(1989), Roemenië (1989) en Georgië(2003).
Volgens Tromp kunnen we inzien dat Marx niet de schepper of bedenker van een nieuwe maatschappijvorm (communisme) is geweest, maar vooral een scherpzinnig en verziend analyticus van het kapitalisme en dat zijn inzichten nog steeds relevant zijn in het licht van de mondialisering en internationale crises.
Inderdaad zijn de 10 uitgangspunten van Marx voor een socialistische economie beperkt:
1.Onteigening van het grondbezit en de grondrente
2.Zeer progressieve belasting
3.Afschaffing van het erfrecht
4.Inbeslagname van de bezittingen van alle emigranten en opstandelingen ?
5.Centralisering van de kredietverlening in handen van de staat (een nationale bank en exclusief monopolie).
6.Centralisering van het transport( lees openbaar vervoer en infrastructuur) in handen van de staat.
7.Uitbreiding van nationale fabrieken en productiemiddelen, ontginning en verbetering van alle landbouwgebieden volgens een gemeenschappelijk plan.
8.Gelijke arbeidsverplichting voor allen.
9.Vereniging van bedrijven van akkerbouw en industrie(via coöperatie of associaties?)
10.Gratis voeding van alle kinderen (en opheffing van kinderarbeid).
Een aantal punten klinken in onze tijd als utopisch. Het afschaffen van het erfrecht is onwaarschijnlijk en mogelijk ook niet nodig. Wat je wel wil voorkomen is dat opgebouwde economische vermogens (kapitaal, grond en productiemiddelen), via overerving in handen komen van niet bekwame ondernemers.
Het 4e punt klinkt zelfs als discriminatie; waarom alleen emigranten en opstandelingen?
Een arbeidsverplichting voor allen zou beter vervangen kunnen worden door een recht op zinvolle arbeid voor iedereen.
De punten 1, 2, 5, 9 en 10 zijn daarentegen wel belangrijk en cruciaal.
Deze algemene maatregelen zijn nodig om de omslag te maken maar Marx zegt er ook bij dat later wanneer de klassenverschillen verdwenen zullen zijn, de gehele productie geconcentreerd zal zijn in de hand van in associaties georganiseerde individuen. Hieruit valt te concluderen dat voor de omslag naar een socialistische samenleving in eerste instantie de staat, de overheid een belangrijke rol zal moeten vervullen maar dat uiteindelijk de economie en de productiemiddelen niet in handen van de staat of individuen(kapitalisten) zal liggen maar bij de gehele civil society. Simpel gezegd: Productiemiddelen zijn geen staats- of overheidsbezit en ook geen privébezit, maar zijn een collectief bezit en behoren toe aan de hele samenleving of civil society!
In de inleiding krijgen we ook een beknopte biografie van Karl Marx, die begint met het feit dat de ouders van Karl Marx in Nijmegen zijn getrouwd, omdat zijn moeder uit een Joodse familie uit Nijmegen kwam. Karl sprak en las daarom ook Nederlands. Later is Marx ook verschillende keren in Nederland geweest en verbleef hij bij familie waartoe ook op oprichter van het Philips concern Gerard Philips hoorde. Nijmegen wordt als universiteitsstad vanaf de jaren 60 ook wel Karl Marx stad genoemd.
Marx werd in 1818 in Trier geboren en hij volgde er onderwijs tot en met de middelbare school. Daarna ging hij in Bonn rechten studeren, maar het frivole leventje dat hij daar leidde was een doorn in het oog van zijn strenge vader die hem daarom naar de Humboldt universiteit in Berlijn stuurde. Pas in 1841 rondde Marx zijn dissertatie af in de filosofie.
Dat werk bevatte kritiek op de Bijbel en leidde ertoe dat hij geen professor werd en hem zelfs het doceren verboden werd. Marx koos noodgedwongen voor een journalistieke loopbaan en werd hoofdredacteur bij de Rheinische Zeitung in Keulen. Deze kritische krant werd door de Pruisische censuur uiteindelijk in 1843 verboden. Kort daarvoor had Marx zelf al ontslag genomen en trouwde in datzelfde jaar met Jenny von Westphalen, die hij al kende van de middelbare school en samen vertrokken ze naar Parijs. Parijs was toen de meest wereldse stad van Europa en een broeikas van het tot ontwikkeling komende socialistische denken (o.a. experimenten zoals de Parijse commune). Hier leert hij ook de Engelse fabrikantenzoon Friedrich Engels kennen, de enige vriendschap die zijn leven lang zou standhouden.
In 1845, nauwelijks 2 jaar later, werd Marx onder druk van de Pruisische regering door de Franse minister van Binnenlandse Zaken ook weer uitgewezen.
Marx verhuisde daarop naar Brussel, waar politieke vluchtelingen nog welkom waren. Van de Pruisische autoriteiten kreeg hij geen toestemming om te emigreren (naar de VS) en uit woede gaf hij de Pruisische nationaliteit op waardoor hij de rest van zijn leven stateloos werd.
Na zijn ontslag als redacteur zal hij in zijn verdere leven geen betaalde functie meer uitoefenen, behalve dat van schrijver. Marx wist een contract met een uitgeverij af te sluiten om in 2 delen een kritiek op de politiek en de politieke economie te schrijven. Dat is er echter nooit van gekomen maar dit thema bleef hij wel trouw zijn verdere leven. In 1847 werd het contract ontbonden wegens wanprestatie. Pas 20 jaar later in 1867 verscheen deel I van “Das Kapital: Kritik der politischen Ökonomie”. De latere delen zijn niet meer door Marx zelf, maar door Engels samengesteld en uitgegeven op basis van fragmenten en nagelaten teksten. Zijn werk is meer op te vatten als een politiek-sociologische analyse. Bekend is de uitspraak van Marx dat filosofen de wereld alleen willen begrijpen. Men moet echter de wereld veranderen!
Net zozeer als hij zich afzette tegen de klassieke economische theorie, was hij ook kritisch ten aanzien van socialistische denkers zoals Proudhon. In 1847 ontstond de Bund der Kommunisten en werd Marx voorzitter van de Brusselse afdeling, die toen uit zo’n 20 leden bestond. Het internationale bestuur van deze Bond vroeg Marx om een partijprogramma te schrijven en dat verscheen als “Kommunistisch Manifest” in februari 1848. Het verscheen in een oplage van 500 exemplaren. Het zorgde echter voor weinig politieke beroering, toch is het een hoogstaand stuk politieke retoriek. Persoonlijk heeft het ook consequenties, want in 1849 verhuist Marx en zijn familie naar Londen als ballingen.
In 1864 wordt de International Working Men’s Association (1e Internationale) opgericht en Marx wordt secretaris van het bestuur. De openingstoespraak tot de Internationale van Marx is integraal in het boek opgenomen en is een zeer helder geschreven stuk dat bijna 150 jaar nog steeds betekenisvol is.
De oproep tot een revolutie ontstak geen vuur in West Europa. De Nederlandse minister Willem Drees gaf daar in 1979 in een boekje “Marx en het democratisch socialisme” een verklaring voor. Drees stelt dat veel van de door Marx aangedragen punten in het Westen al gerealiseerd zijn (afschaffen kinderarbeid, leerplicht, 8-urige werkdag en goede sociale voorzieningen zoals AOW, WW, WAO en Bijstandswet) en dus was er geen revolutie nodig..
Tromp merkt echter op dat in de afgelopen decennia enkele van deze elementen die kenmerkend waren voor de verzorgingsstaat verder zijn uitgehold door het neoliberalisme.
Het beste stuk in Marx’ Kommunistische Manifest is het derde deel waarin hij meedogenloos beschrijft hoe het economisch systeem van het kapitalisme alles kapotmaakt. Het is een gevaarlijke ideologie die mensen de persoonlijke waardigheid ontneemt en vervangt door een ruilwaarde en zo hele maatschappijen te gronde richt. De beroepen (waarin het woord roeping nog schuilgaat) van arts, leraar, priester, dichter en wetenschapper zijn veranderd in betaalde loonarbeid (lees functionarissen of ambtenaren)!
Marx verwierp de opvattingen van liberale economen zoals Adam Smith die stelde dat het kapitalisme wel in toom gehouden werd door de morele grondslagen die in de maatschappij bestonden. Marx doorzag dat deze maatschappelijke waarden en normen rücksichtslos aan de kant zouden worden geschoven door het kapitalisme en heeft daarin gelijk gekregen.
Marx was zijn tijd ver vooruit want juist nu verschijnen meerdere publicaties die ons moeten waarschuwen voor de utopie van het kapitalisme die hierna besproken worden.
Robert B. Reich, “Superkapitalisme en de bedreiging van onze democratie”,
Reich is professor aan de Universiteit van Californië en is behalve wetenschapper ook politicus geweest in drie regeringen, waaronder minister van Werkgelegenheid tijdens het presidentschap van Bill Clinton. Hij heeft inmiddels elf boeken geschreven maar dit laatste boek is gedegen en puur geschreven op basis van onderbouwde historische feiten. Reich verklaart de desastreuze gevolgen van het doorgeslagen kapitalisme, in zijn woorden het “Superkapitalisme”, niet als een vooropgezet plan van een groepje machthebbers uit neoliberale hoek, maar juist als de logische of noodzakelijke resultaten van een bepaald systeem. Over de situatie nu is Reich volstrekt duidelijk. Het economische, kapitalistische systeem is volledig doorgeslagen en heeft de democratie en de rechtstaat grondig aangetast. De burger rechten en de publieke belangen van de samenleving zijn geofferd in de zegetocht van het mondiale consumentisme. De consument die vaak ook nog belegger is heeft op allerlei manieren geprofiteerd van lage consumentenprijzen en een overdaad aan producten.
De belegger (individueel dan wel via de financiële instellingen en pensioenfondsen) zoekt het hoogste rendement en consumenten “dwingen” producenten als het ware om zo goedkoop mogelijk te produceren. De gevolgen daarvan zijn duidelijk: steeds lagere lonen (ook in de
VS), slechtere arbeidsvoorwaarden en pensioenen, grotere ontslagkansen, uitholling van gemeenschappen, milieuschade en kinderarbeid of laagbetaalde arbeid in ontwikkelings-landen. Dat is de prijs die de burger en de samenleving betalen voor deze economische vraatzucht.
De balans die Reich opmaakt is treurig en als individuen hebben we hiertegenover dan ook een ambivalente houding. We kunnen er helaas niemand de schuld van geven en zijn zelf dus ook medeschuldig, dat is het echte dilemma. Reich bespreekt uitgebreid met vele feiten en cijfers onderbouwd, de periode 1945- 1975 die hij de “niet-echt gouden eeuw” noemt. Dat was een periode met een verrassend sterke overheid die zeer daadkrachtig de economie bestuurde .We lezen zelfs dat in de VS onder Eisenhouwer er een tijd is geweest dat de inkomstenbelasting voor de hoogste inkomensklassen zelfs 91% bedroeg en pas onder John F. Kennedy naar 78% zakte.
Het was een tijd van relatieve economische rust waarbij in de meeste bedrijfssectoren oligopolies actief waren (zoals in de olie-, auto-, metaal-, electriciteits- en vervoerssector).
Zij konden in ruil voor een zekere overheidsbescherming (o.a het tegengaan van concurrentie) accepteren dat de overheid zich bemoeide met de prijzen en liet ook toe dat er vakbonden waren en goede salarissen en arbeidsomstandigheden, ja zelfs ziektekostenverzekeringen en pensioenregelingen!
In geen enkele periode daarvoor was de inkomensverschillen zo klein, bestond er zo’n sterke en financieel gezonde middenstand en floreerde de economie als geheel met gestage groeicijfers. Er was sociale rust op meerdere fronten, al bleef de innovatie hierdoor wel achter. Het was het Amerikaanse antwoord op het staatsgeleide communisme in Rusland en China en vergelijkbaar met de sociaaldemocratieën in Europa. In de praktijk een vorm van strak geleide markteconomie.
De grote veranderingen zijn volgens Reich ontstaan toen de Overheid besloot om onder druk van de koude oorlog tegen Rusland enorm veel wetenschappers en technici aan het werk te zetten en grote militaire opdrachten te verstrekken. Zij moesten in de ruimtevaart en wat militaire technologie betreft een grote sprong voorwaarts maken hetgeen ook gelukt is. Daaruit zijn vele nieuwe technologieën ontstaan (halfgeleiders, geïntegreerde schakelingen
die later de microchips mogelijk maakten, nieuwe materialen en zelfs het internet).
Het internet is een rechtstreeks gevolg van een militair project voor het ministerie van Defensie dat Arpanet heette om realtime gecompliceerde informatie over te brengen. Veel van deze nieuwe technologieën hebben ook hun weg gevonden naar de economie en met name consumentenproducten, waar veel meer geld te verdienen viel.
De elektronica en de informatietechnologie hebben het gehele bedrijfsleven totaal veranderd, waardoor opeens relatief kleine en jonge bedrijven de oude en gevestigde oligopolisten zwaar onder druk konden zetten. Het meest sprekende voorbeeld is dat van de IBM-reus, die hevige concurrentie kreeg van Microsoft. De grootte, de financiële buffers en logistieke verbindingen speelden in korte tijd geen grote rol meer. Toelatingsdrempels en schaalvoordelen verdwenen als het ware. Een zeer sterke innovatiegolf overspoelde de economie en de wereld .
De effecten waren ingrijpend en ook de overheid was gedwongen te reageren met het afbreken van oude tarief- en kartelovereenkomsten en steeds meer concurrentie toe te laten. Vele economische overheids- en bedrijfstakinstellingen werden opgedoekt. Reich documenteert deze veranderingen zeer grondig en vooral ook in de financiële sector die als het ware het eerst en meest vergaand is geliberaliseerd. Men zag ongekende groeikansen voor de economie en de financiële wereld wilde daar graag op inspringen. Meest kenmerkend daarvoor is de ontwikkeling van de Dow Jones aandelenkoers die over een periode van 100 jaar tot ongeveer 1985 zeer geleidelijk is gegroeid tot 1.000 punten. In amper 20 jaar tijd is deze toen doorgeschoten tot 11 à 12.000 punten ondanks de internetcrisis rond 2000. In dezelfde periode zijn de arbeidslonen en overige arbeidsvoorwaarden sterk verslechterd en is de maatschappelijke en democratische schade sterk toegenomen. Reich beschrijft uitgebreid dat het hele rechtssysteem bijna in handen is gekomen van bedrijven. Alle juridische gevechten gaan tussen bedrijven en over de ruggen van de burgers. Alle overheidswetgeving wordt nauwlettend gevolgd en gestuurd door een imposante bedrijfslobby en elk besluit is dan ook bijna altijd economisch bepaald. Bijkomend probleem zijn de grote geldstromen uit het bedrijfsleven naar de politiek (kandidaten en partijen van beide signatuur) die politici ook extra afhankelijk maken van bedrijfsbelangen. Ziedaar het huidige duivelsdilemma ten voeten uit.
Aan het eind komt Reich tot enige aanbevelingen die echter zeer omzichtig zijn geformuleerd. Natuurlijk moet de overheid redelijke en rechtvaardige beloningen opleggen aan het bedrijfsleven, de inkomensverschillen via belastingheffingen terugdringen en moet zij ook een nationaal gezondheidsstelsel en goed onderwijs garanderen. De oplossing is dus volgens hem een soort terug naar een strak (overheids-)geleide markteconomie die de arbeiders, bevolking, milieu en samenleving beschermt.
De belegger (individueel dan wel via de financiële instellingen en pensioenfondsen) zoekt het hoogste rendement en consumenten “dwingen” producenten als het ware om zo goedkoop mogelijk te produceren. De gevolgen daarvan zijn duidelijk: steeds lagere lonen (ook in de
VS), slechtere arbeidsvoorwaarden en pensioenen, grotere ontslagkansen, uitholling van gemeenschappen, milieuschade en kinderarbeid of laagbetaalde arbeid in ontwikkelings-landen. Dat is de prijs die de burger en de samenleving betalen voor deze economische vraatzucht.
De balans die Reich opmaakt is treurig en als individuen hebben we hiertegenover dan ook een ambivalente houding. We kunnen er helaas niemand de schuld van geven en zijn zelf dus ook medeschuldig, dat is het echte dilemma. Reich bespreekt uitgebreid met vele feiten en cijfers onderbouwd, de periode 1945- 1975 die hij de “niet-echt gouden eeuw” noemt. Dat was een periode met een verrassend sterke overheid die zeer daadkrachtig de economie bestuurde .We lezen zelfs dat in de VS onder Eisenhouwer er een tijd is geweest dat de inkomstenbelasting voor de hoogste inkomensklassen zelfs 91% bedroeg en pas onder John F. Kennedy naar 78% zakte.
Het was een tijd van relatieve economische rust waarbij in de meeste bedrijfssectoren oligopolies actief waren (zoals in de olie-, auto-, metaal-, electriciteits- en vervoerssector).
Zij konden in ruil voor een zekere overheidsbescherming (o.a het tegengaan van concurrentie) accepteren dat de overheid zich bemoeide met de prijzen en liet ook toe dat er vakbonden waren en goede salarissen en arbeidsomstandigheden, ja zelfs ziektekostenverzekeringen en pensioenregelingen!
In geen enkele periode daarvoor was de inkomensverschillen zo klein, bestond er zo’n sterke en financieel gezonde middenstand en floreerde de economie als geheel met gestage groeicijfers. Er was sociale rust op meerdere fronten, al bleef de innovatie hierdoor wel achter. Het was het Amerikaanse antwoord op het staatsgeleide communisme in Rusland en China en vergelijkbaar met de sociaaldemocratieën in Europa. In de praktijk een vorm van strak geleide markteconomie.
De grote veranderingen zijn volgens Reich ontstaan toen de Overheid besloot om onder druk van de koude oorlog tegen Rusland enorm veel wetenschappers en technici aan het werk te zetten en grote militaire opdrachten te verstrekken. Zij moesten in de ruimtevaart en wat militaire technologie betreft een grote sprong voorwaarts maken hetgeen ook gelukt is. Daaruit zijn vele nieuwe technologieën ontstaan (halfgeleiders, geïntegreerde schakelingen
die later de microchips mogelijk maakten, nieuwe materialen en zelfs het internet).
Het internet is een rechtstreeks gevolg van een militair project voor het ministerie van Defensie dat Arpanet heette om realtime gecompliceerde informatie over te brengen. Veel van deze nieuwe technologieën hebben ook hun weg gevonden naar de economie en met name consumentenproducten, waar veel meer geld te verdienen viel.
De elektronica en de informatietechnologie hebben het gehele bedrijfsleven totaal veranderd, waardoor opeens relatief kleine en jonge bedrijven de oude en gevestigde oligopolisten zwaar onder druk konden zetten. Het meest sprekende voorbeeld is dat van de IBM-reus, die hevige concurrentie kreeg van Microsoft. De grootte, de financiële buffers en logistieke verbindingen speelden in korte tijd geen grote rol meer. Toelatingsdrempels en schaalvoordelen verdwenen als het ware. Een zeer sterke innovatiegolf overspoelde de economie en de wereld .
De effecten waren ingrijpend en ook de overheid was gedwongen te reageren met het afbreken van oude tarief- en kartelovereenkomsten en steeds meer concurrentie toe te laten. Vele economische overheids- en bedrijfstakinstellingen werden opgedoekt. Reich documenteert deze veranderingen zeer grondig en vooral ook in de financiële sector die als het ware het eerst en meest vergaand is geliberaliseerd. Men zag ongekende groeikansen voor de economie en de financiële wereld wilde daar graag op inspringen. Meest kenmerkend daarvoor is de ontwikkeling van de Dow Jones aandelenkoers die over een periode van 100 jaar tot ongeveer 1985 zeer geleidelijk is gegroeid tot 1.000 punten. In amper 20 jaar tijd is deze toen doorgeschoten tot 11 à 12.000 punten ondanks de internetcrisis rond 2000. In dezelfde periode zijn de arbeidslonen en overige arbeidsvoorwaarden sterk verslechterd en is de maatschappelijke en democratische schade sterk toegenomen. Reich beschrijft uitgebreid dat het hele rechtssysteem bijna in handen is gekomen van bedrijven. Alle juridische gevechten gaan tussen bedrijven en over de ruggen van de burgers. Alle overheidswetgeving wordt nauwlettend gevolgd en gestuurd door een imposante bedrijfslobby en elk besluit is dan ook bijna altijd economisch bepaald. Bijkomend probleem zijn de grote geldstromen uit het bedrijfsleven naar de politiek (kandidaten en partijen van beide signatuur) die politici ook extra afhankelijk maken van bedrijfsbelangen. Ziedaar het huidige duivelsdilemma ten voeten uit.
Aan het eind komt Reich tot enige aanbevelingen die echter zeer omzichtig zijn geformuleerd. Natuurlijk moet de overheid redelijke en rechtvaardige beloningen opleggen aan het bedrijfsleven, de inkomensverschillen via belastingheffingen terugdringen en moet zij ook een nationaal gezondheidsstelsel en goed onderwijs garanderen. De oplossing is dus volgens hem een soort terug naar een strak (overheids-)geleide markteconomie die de arbeiders, bevolking, milieu en samenleving beschermt.
Filosoof Achterhuis heeft in 2010 dit opmerkelijke boek geschreven dat in 2011 al zijn 4e druk beleefde. Inmiddels zijn er al 10.000 exemplaren van verkocht. Dat is goed nieuws, want hoe meer mensen kennis nemen van de inhoud van dit 300 bladzijden dikke boek, hoe eerder we stappen kunnen zetten om het marktkapitalisme grondig te herzien.
Sinds april van dit jaar is Achterhuis benoemd als “Denker des Vaderlands” voor een periode van 2 jaar als winnaar van de Socrates Wisselbeker.
Dit nieuwste boek van Achterhuis gaat over de economie en in het bijzonder het marktkapitalisme. De auteur heeft de bijzondere gave om voor een groot publiek complexe onderwerpen zowel breed alsook diepgaand te beschrijven en te analyseren om dan met een scherpzinnig oordeel te komen indachtig de principes van Spinoza. Een goede filosoof, zo stelt hij bestudeert menselijke en maatschappelijke verschijnselen zonder vooringenomenheid. Meteen bekent Achterhuis dat hij dit zelf als het ging om economische vraagstukken eigenlijk pas veel te laat heeft gedaan, zoals zo velen van ons. Datzelfde erkent ook Marcel van Dam in zijn laatste boek “Niemandsland”(2009). Waarom zijn de verschijnselen van een terugtredende overheid, de toegenomen marktwerking en deregulering in veel sectoren gedurende de laatste decennia bijna onopgemerkt voorbij gegaan en heeft het neoliberalisme ook onze samenleving in zijn greep gekregen?
Oud-minister en PvdA-leider Wouter Bos moest in zijn Den Uyl-lezing “De derde weg voorbij” concluderen dat het neoliberalisme ontwrichtend heeft gewerkt. Van de Nederlandse politici heeft alleen oud SP-leider Jan Marijnissen al veel eerder gewaarschuwd voor deze ontwikkelingen in zijn boek Tegenstemmen (1996).
Achterhuis refereert veelvuldig aan het boek van Naomi Klein “De shock doctrine”(2007) waarin vele internationale voorbeelden worden gegeven hoe de Chicagoschool van Milton Friedman landen in tijden van economische crises dwingt om een neoliberale politiek te volgen met verstrekkende maatschappelijke gevolgen voor sectoren als overheid, onderwijs en gezondheidszorg.
Dat is de kernvraag in dit boek plus de ontmaskering van het neoliberalisme en het vrije marktdenken als utopie!
De grootste ontdekking van Achterhuis in zijn zoektocht naar de ideologen die het neoliberalisme een theoretisch fundament hebben gegeven is de persoon van de van oorsprong Russische Alissa Rosenbaum. Eenmaal in de VS veranderde ze haar naam in Ayn Rand en werd schrijfster en ideologe. Zij verwierf een enorme bekendheid en werd de belangrijkste inspirator voor de machtige Alan Greenspan. Greenspan was tot 2006 president van de Fed en hij heeft jarenlang het financiële beleid van deregulering voor het gehele financiële systeem consequent uitgevoerd. Mede als gevolg daarvan is de grote hypotheekcrisis van 2007 ontstaan, die later omsloeg naar een financiële crisis en uiteindelijk een economische en wereldwijde landencrisis veroorzaakte waar we nog jaren mee te maken zullen hebben.
Deze Ayn Rand (1905 -1982) is in Europa nauwelijks bekend, maar in de VS is ze een ster en bekende schrijfster. Ze heeft 4 romans geschreven die grote bestsellers werden. Volgens een onderzoek van het weekblad Time is haar laatste roman “Atlas Shrugged” (uit 1957) het meest verkochte boek in de VS ná de bijbel! In dat boek wordt een ideale wereld geschetst, die zij Atlantis noemt en waar het neoliberalisme tot in de meest extreme vorm is doorgevoerd. De grootste held in het boek is de leider en super ondernemer John Galt.
Rand of Rosenbaum heeft als jong meisje met haar familie moeten vluchten uit St.Petersburg tijdens de Oktoberrevolutie in 1917. Berooid zwierven ze door het land en konden pas na jaren weer terugkeren naar St. Petersburg. Daar wist ze wel de Universiteit te halen waar ze korte tijd geschiedenis en filosofie studeerde.
Het collectivisme van de Sovjetsamenleving werd door haar als extreem onderdrukkend ervaren. In 1926 slaagde ze erin om een uitreisvisum te verkrijgen waarmee ze naar de VS kon gaan en waar ze snel haar weg vond.
Haar gedachtegoed dat ze in de VS ontwikkeld heeft noemde ze het Objectivisme. Feitelijk is het een extreme vorm van het neoliberalisme waar de vrijheid van het individu vooral economisch alle ruimte moet krijgen en niet gehinderd mag worden door een overheid. Het communisme noemt Achterhuis een collectivistische utopie en het Objectivisme van Rand een individualistische utopie. Vanuit haar vroegere ervaringen in Rusland is het begrijpelijk dat zij een uitgesproken tegenstander was van een staatseconomie en het arbeiderszelfbestuur als grootste gevaar voor de economie zag. Alleen succesvolle ondernemers kunnen, volgens haar, de juiste beslissingen nemen om de economie verder te helpen. Zij is de vleesgeworden ideologe van de Amerikaanse Droom.
Laten we allereerst even stilstaan bij een paar begrippen die essentieel zijn voor een goed begrip van het boek van Achterhuis. Dat is allereerst het begrip utopie en ook het veelvuldig gebruikte begrip dystopie dat zelfs in de van Dale niet te vinden is. Achterhuis geeft geen eigen definitie en verwijst naar zijn eerdere boek “De erfenis van de utopie”(1998).
Een veel voortkomende uitleg van utopie is: droombeeld, hersenschim of illusie. Een andere verklaring is ook wel “een volmaakte toestand die niet te bereiken is”. Dus een niet realiseerbaar ideaalbeeld.
Bij dystopie moeten we precies aan het tegenovergestelde denken, dus een anti-utopie. Dat is een utopie maar als een toekomstbeeld met fatale ontwikkeling. In zijn eerdere boek heeft Achterhuis het marxistisch communisme ook als een dystopie beschreven.
Het bijzondere van dit boek is dat het heel uitgebreid een beschrijving geeft van de klassieke liberalen (John Locke, Adam Smith en Jeremy Bentham) en daarna ook van de neoliberalen
(Ayn Rand, Friedrich von Hayek en Milton Friedman). Dit onderscheid is van belang al zei VVD- coryfee Frits Bolkenstein ooit dat hij geen idee had wat het neoliberalisme onderscheidt van het liberalisme. Dat zei hij omdat het neoliberalisme vooral een negatief beeld oproept. Het onderscheid bestaat wel degelijk in de literatuur en de genoemde ideologen.
De klassieke liberalen en vooral Adam Smith realiseerde zich dat je een overheid nodig hebt om streng toezicht te houden op het financiële verkeer en voor nationale defensie, rechtspraak en het voorzien in en onderhouden van publieke diensten en instituties. Denk hierbij aan infrastructurele werken en algemeen toegankelijk onderwijs en gezondheidszorg.
Friedman en Greenspan die graag verwijzen naar Adam Smith vergeten echter deze zaken.
Zij vinden dat de “zichtbare hand van de overheid” juist moet verdwijnen. De vrije markt biedt de belangrijkste garantie voor de goede werking van “de onzichtbare hand”!
John Maynard Keynes was nog meer dan Adam Smith voorstander van een sterke overheid en niet alleen voor de genoemde kerntaken maar ook om in te grijpen in de economie als dat nodig was. Dit Keynesianisme was de belangrijkste politieke denkrichting wereldwijd vanaf de jaren na WOII tot in de 70-jaren van de vorige eeuw waarna het geleidelijk verdrongen is door het neoliberalisme.` Als je de feitelijke economische resultaten van die twee perioden objectief vergelijkt dan is duidelijk dat het Keynesianisme veel beter scoort. In de periode 1951 tot 1980 bedroeg de mondiale economische groei gemiddeld 4,8 %, terwijl onder het neoliberalisme de gemiddelde groei van 1989 tot 2009 maar 3,2% bedroeg. Dat is nog maar een indicator. Verder zou je moeten kijken naar werkgelegenheid en inkomensverdeling om het beeld nog completer te maken. Vanaf de wereldwijde bankencrisis zien we trouwens een herleving van het Keynesianisme doordat overheden actief banken (moeten) steunen.
De auteur slaagt erin om het neoliberalisme te ontmaskeren en te laten zien dat een groot deel van de mensheid een utopie najaagt met dramatische maatschappelijke gevolgen.
Het rampenkapitalisme gaat echter nog steeds door zo laat Achterhuis zien met een voorbeeld over ontwikkelingshulp en zelfs het “moderne waterbeheer”, waar prins Willem-Alexander zijn naam aan verbonden heeft.
Het boek schiet echter tekort omdat het ons geen weg toont welke economische richting dan wel gewenst is. Een element van de vroegere economieën was wel de gemeenschappelijke gronden, de zogenaamde meent of in Engeland “the commons”. Door de opkomst van het kapitalisme en later het neoliberalisme werden deze privileges weggevaagd en ontstond het particulier bezit en geaccumuleerd bedrijfsbezit, waardoor boeren hun zelfstandig bestaan verloren en gedwongen werden als loonarbeiders in fabrieken te gaan werken.
De vrouwelijke Nobelprijswinnares voor de economie 2009 was Elinor Ostrom. Zij heeft veel studies gedaan naar het gemeenschappelijk beheer van visgronden, watervoorraden, landbouwgronden of natuurgebieden. Dat functioneert prima als er goed gecommuniceerd en er goede afspraken worden gemaakt voor een duurzaam beheer. We hebben dus een economisch model nodig waar solidariteit of wederkerigheid een belangrijke rol vervult in plaats van de op eigenbelang ingestelde markt- en consumentenideologie.
Sinds april van dit jaar is Achterhuis benoemd als “Denker des Vaderlands” voor een periode van 2 jaar als winnaar van de Socrates Wisselbeker.
Dit nieuwste boek van Achterhuis gaat over de economie en in het bijzonder het marktkapitalisme. De auteur heeft de bijzondere gave om voor een groot publiek complexe onderwerpen zowel breed alsook diepgaand te beschrijven en te analyseren om dan met een scherpzinnig oordeel te komen indachtig de principes van Spinoza. Een goede filosoof, zo stelt hij bestudeert menselijke en maatschappelijke verschijnselen zonder vooringenomenheid. Meteen bekent Achterhuis dat hij dit zelf als het ging om economische vraagstukken eigenlijk pas veel te laat heeft gedaan, zoals zo velen van ons. Datzelfde erkent ook Marcel van Dam in zijn laatste boek “Niemandsland”(2009). Waarom zijn de verschijnselen van een terugtredende overheid, de toegenomen marktwerking en deregulering in veel sectoren gedurende de laatste decennia bijna onopgemerkt voorbij gegaan en heeft het neoliberalisme ook onze samenleving in zijn greep gekregen?
Oud-minister en PvdA-leider Wouter Bos moest in zijn Den Uyl-lezing “De derde weg voorbij” concluderen dat het neoliberalisme ontwrichtend heeft gewerkt. Van de Nederlandse politici heeft alleen oud SP-leider Jan Marijnissen al veel eerder gewaarschuwd voor deze ontwikkelingen in zijn boek Tegenstemmen (1996).
Achterhuis refereert veelvuldig aan het boek van Naomi Klein “De shock doctrine”(2007) waarin vele internationale voorbeelden worden gegeven hoe de Chicagoschool van Milton Friedman landen in tijden van economische crises dwingt om een neoliberale politiek te volgen met verstrekkende maatschappelijke gevolgen voor sectoren als overheid, onderwijs en gezondheidszorg.
Dat is de kernvraag in dit boek plus de ontmaskering van het neoliberalisme en het vrije marktdenken als utopie!
De grootste ontdekking van Achterhuis in zijn zoektocht naar de ideologen die het neoliberalisme een theoretisch fundament hebben gegeven is de persoon van de van oorsprong Russische Alissa Rosenbaum. Eenmaal in de VS veranderde ze haar naam in Ayn Rand en werd schrijfster en ideologe. Zij verwierf een enorme bekendheid en werd de belangrijkste inspirator voor de machtige Alan Greenspan. Greenspan was tot 2006 president van de Fed en hij heeft jarenlang het financiële beleid van deregulering voor het gehele financiële systeem consequent uitgevoerd. Mede als gevolg daarvan is de grote hypotheekcrisis van 2007 ontstaan, die later omsloeg naar een financiële crisis en uiteindelijk een economische en wereldwijde landencrisis veroorzaakte waar we nog jaren mee te maken zullen hebben.
Deze Ayn Rand (1905 -1982) is in Europa nauwelijks bekend, maar in de VS is ze een ster en bekende schrijfster. Ze heeft 4 romans geschreven die grote bestsellers werden. Volgens een onderzoek van het weekblad Time is haar laatste roman “Atlas Shrugged” (uit 1957) het meest verkochte boek in de VS ná de bijbel! In dat boek wordt een ideale wereld geschetst, die zij Atlantis noemt en waar het neoliberalisme tot in de meest extreme vorm is doorgevoerd. De grootste held in het boek is de leider en super ondernemer John Galt.
Rand of Rosenbaum heeft als jong meisje met haar familie moeten vluchten uit St.Petersburg tijdens de Oktoberrevolutie in 1917. Berooid zwierven ze door het land en konden pas na jaren weer terugkeren naar St. Petersburg. Daar wist ze wel de Universiteit te halen waar ze korte tijd geschiedenis en filosofie studeerde.
Het collectivisme van de Sovjetsamenleving werd door haar als extreem onderdrukkend ervaren. In 1926 slaagde ze erin om een uitreisvisum te verkrijgen waarmee ze naar de VS kon gaan en waar ze snel haar weg vond.
Haar gedachtegoed dat ze in de VS ontwikkeld heeft noemde ze het Objectivisme. Feitelijk is het een extreme vorm van het neoliberalisme waar de vrijheid van het individu vooral economisch alle ruimte moet krijgen en niet gehinderd mag worden door een overheid. Het communisme noemt Achterhuis een collectivistische utopie en het Objectivisme van Rand een individualistische utopie. Vanuit haar vroegere ervaringen in Rusland is het begrijpelijk dat zij een uitgesproken tegenstander was van een staatseconomie en het arbeiderszelfbestuur als grootste gevaar voor de economie zag. Alleen succesvolle ondernemers kunnen, volgens haar, de juiste beslissingen nemen om de economie verder te helpen. Zij is de vleesgeworden ideologe van de Amerikaanse Droom.
Laten we allereerst even stilstaan bij een paar begrippen die essentieel zijn voor een goed begrip van het boek van Achterhuis. Dat is allereerst het begrip utopie en ook het veelvuldig gebruikte begrip dystopie dat zelfs in de van Dale niet te vinden is. Achterhuis geeft geen eigen definitie en verwijst naar zijn eerdere boek “De erfenis van de utopie”(1998).
Een veel voortkomende uitleg van utopie is: droombeeld, hersenschim of illusie. Een andere verklaring is ook wel “een volmaakte toestand die niet te bereiken is”. Dus een niet realiseerbaar ideaalbeeld.
Bij dystopie moeten we precies aan het tegenovergestelde denken, dus een anti-utopie. Dat is een utopie maar als een toekomstbeeld met fatale ontwikkeling. In zijn eerdere boek heeft Achterhuis het marxistisch communisme ook als een dystopie beschreven.
Het bijzondere van dit boek is dat het heel uitgebreid een beschrijving geeft van de klassieke liberalen (John Locke, Adam Smith en Jeremy Bentham) en daarna ook van de neoliberalen
(Ayn Rand, Friedrich von Hayek en Milton Friedman). Dit onderscheid is van belang al zei VVD- coryfee Frits Bolkenstein ooit dat hij geen idee had wat het neoliberalisme onderscheidt van het liberalisme. Dat zei hij omdat het neoliberalisme vooral een negatief beeld oproept. Het onderscheid bestaat wel degelijk in de literatuur en de genoemde ideologen.
De klassieke liberalen en vooral Adam Smith realiseerde zich dat je een overheid nodig hebt om streng toezicht te houden op het financiële verkeer en voor nationale defensie, rechtspraak en het voorzien in en onderhouden van publieke diensten en instituties. Denk hierbij aan infrastructurele werken en algemeen toegankelijk onderwijs en gezondheidszorg.
Friedman en Greenspan die graag verwijzen naar Adam Smith vergeten echter deze zaken.
Zij vinden dat de “zichtbare hand van de overheid” juist moet verdwijnen. De vrije markt biedt de belangrijkste garantie voor de goede werking van “de onzichtbare hand”!
John Maynard Keynes was nog meer dan Adam Smith voorstander van een sterke overheid en niet alleen voor de genoemde kerntaken maar ook om in te grijpen in de economie als dat nodig was. Dit Keynesianisme was de belangrijkste politieke denkrichting wereldwijd vanaf de jaren na WOII tot in de 70-jaren van de vorige eeuw waarna het geleidelijk verdrongen is door het neoliberalisme.` Als je de feitelijke economische resultaten van die twee perioden objectief vergelijkt dan is duidelijk dat het Keynesianisme veel beter scoort. In de periode 1951 tot 1980 bedroeg de mondiale economische groei gemiddeld 4,8 %, terwijl onder het neoliberalisme de gemiddelde groei van 1989 tot 2009 maar 3,2% bedroeg. Dat is nog maar een indicator. Verder zou je moeten kijken naar werkgelegenheid en inkomensverdeling om het beeld nog completer te maken. Vanaf de wereldwijde bankencrisis zien we trouwens een herleving van het Keynesianisme doordat overheden actief banken (moeten) steunen.
De auteur slaagt erin om het neoliberalisme te ontmaskeren en te laten zien dat een groot deel van de mensheid een utopie najaagt met dramatische maatschappelijke gevolgen.
Het rampenkapitalisme gaat echter nog steeds door zo laat Achterhuis zien met een voorbeeld over ontwikkelingshulp en zelfs het “moderne waterbeheer”, waar prins Willem-Alexander zijn naam aan verbonden heeft.
Het boek schiet echter tekort omdat het ons geen weg toont welke economische richting dan wel gewenst is. Een element van de vroegere economieën was wel de gemeenschappelijke gronden, de zogenaamde meent of in Engeland “the commons”. Door de opkomst van het kapitalisme en later het neoliberalisme werden deze privileges weggevaagd en ontstond het particulier bezit en geaccumuleerd bedrijfsbezit, waardoor boeren hun zelfstandig bestaan verloren en gedwongen werden als loonarbeiders in fabrieken te gaan werken.
De vrouwelijke Nobelprijswinnares voor de economie 2009 was Elinor Ostrom. Zij heeft veel studies gedaan naar het gemeenschappelijk beheer van visgronden, watervoorraden, landbouwgronden of natuurgebieden. Dat functioneert prima als er goed gecommuniceerd en er goede afspraken worden gemaakt voor een duurzaam beheer. We hebben dus een economisch model nodig waar solidariteit of wederkerigheid een belangrijke rol vervult in plaats van de op eigenbelang ingestelde markt- en consumentenideologie.
De exorbitante zelfverrijking van bankiers, directeuren en ondernemers zou aan banden moeten worden gelegd. In plaats van hun eigenbelang gaat dan misschien het algemeen belang een rol spelen in hun denken en handelen zoals dat ook bij maatschappelijk verantwoord ondernemen gepropageerd wordt.
In een prettig leesbaar boekje van ruim honderd bladzijden beschrijft van Rossem een korte historie van de ontwikkelingen in de Amerikaanse politiek en de financiële sector die bijgedragen hebben aan de huidige economische crisis. Als historicus doet hij dat met grote nauwkeurigheid waarbij hij de kern van het financiële en economische wereldje blootlegt alsof het gewoon een geschiedenisles is. Hij heeft zich goed verdiept in de innovatieve financiële producten zoals de credit default swaps (cds) en collateralized debt obligations(cdo) en weet die beter uit te leggen dan menig econoom zou kunnen. Deze producten hebben de crisis veroorzaakt en werden daarom door de succesvolle belegger Warren Buffett ook wel financiële massavernietigingswapens genoemd.
Van Rossem maakt echter ook duidelijk dat door de deregulering van de Amerikaanse overheid de financiële wereld bijna de volledige vrijheid had . Verder heeft het toezicht van de Fed, maar ook dat van de kredietbeoordelaars zoals Standard & Poor en Moody’s volledig gefaald .
De auteur is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht en gespecialiseerd in de moderne Amerikaanse geschiedenis. Daardoor lijkt hij beter dan een politicus of econoom in staat om een volledig historisch beeld te schetsen van het complexe Amerikaanse politieke systeem.
Zo legt hij bijvoorbeeld uit dat de Amerikaanse Senaat bestaat uit 100 leden, waarbij iedere staat met twee leden vertegenwoordigd is. Daarbij hebben dunbevolkte staten dus meer zeggenschap als dichtbevolkte staten. In het uiterste geval leidt dat ertoe dat 17% van de bevolking, afkomstig uit plattelandsstaten een meerderheid in de Senaat kan kiezen.
Daar komt bij dat in de praktijk pas besluiten genomen worden als 60% van de Senaatsleden voor stemt. Zo kan een kleine partij als de kringen rondom de Teaparty en de conservatieve republikein Sarah Palin, die op minder dan 20% steun van de bevolking kan rekenen, toch de meerderheid als het ware gijzelen. Van Rossem gelooft daarom niet dat de juiste lessen uit eerdere crises zijn getrokken en dat de Amerikaanse politiek de noodzakelijke besluiten zal nemen om dit in de toekomst te voorkomen. Er zullen helaas dus nog meerdere financiële en economische crises volgen.
De volksvertegenwoordiging, zo laat de geschiedenis zien, stemt wel vlot voor belastingverlaging maar vrijwel nooit voor belastingverhoging. Al noemt van Rossem dat niet maar uit een recent overzicht van de NRC is ook gebleken dat de Senaat vrijwel geheel uit miljonairs en miljardairs bestaat. Die houden het geld liever zelfs dan het af te staan aan de overheid.
Van Rossem komt ook met een verrassende analyse waaruit blijkt dat Democraten niet per se links zijn (en voor een sterkere overheid) en Republikeinen rechts zijn (en voor een kleinere overheid).Zo blijkt dat de democratische presidenten Carter en later ook Clinton meerdere wetten hebben ondertekend die de deregulering van de financiële markten versterkte. Het waren dus niet alleen Reagan en Thatcher als belangrijkste pleitbezorgers van het neoliberalisme, zoals meestal wordt beweerd. Het omgekeerde is echter ook waar. Zo was Richard Nixon, een republikeinse president die Keynes juist op handen droeg en dus een belangrijke sturende rol bij de overheid neerlegde. Nixon kwam met een Tax Reform Act in 1969 en dat was een progressieve belastinghervorming. Hij installeerde ook meerdere regelgevende instanties zoals : de Environmental Protection Agency, de National Traffic Safety Commission, de Occupational Safety and Health Administration, de Consumer Product Safety Commission en de Mine Safety and Health Administration. Van Rossem laat hiermee zien dat hij de politieke geschiedenis van de VS goed heeft bestudeerd!
Het neoliberalisme is een marktfundamentalisme, zoals van Rossem het noemt, waar de meeste politici heilig in geloofden. Zo concludeerde ook SP-Tweede Kamerlid Jan de Wit met zijn onderzoekscommissie dat iedereen medeschuldig was aan de huidige kredietcrisis en dat er geen hoofdschuldige was.
Als ideologen noemt de schrijver uitgebreid Hayek en Milton Friedman (Chicagoschool) en verder noemt hij alleen Ayn Rand. Ayn Rand was de belangrijkste inspirator voor Alan Greenspan, de president van de Federale Amerikaanse Banken (Fed). Greenspan hield lange tijd de rente erg laag waardoor er goedkoop geleend kon worden en zag geen gevaren in de complexe financiële producten. Pas tijdens een openbare hoorzitting van de senaat erkende hij dat hij zich sterk vergist had.
Friedman en Hayek waren echter Nobelprijswinnaars en hadden daardoor ook grote invloed. Zo was Friedman jarenlang een belangrijke economische adviseur van Reagan. Veel uitgebreider dan van Rossem heeft gedaan beschrijft Naomi Klein in haar boek “De shockdoctrine” de rol van Milton Friedman en zijn Chicagoschool. Hayek was de belangrijkste inspiratiebron voor Thatcher, die zijn boek “Constitution of Liberty” in haar tas bij zich droeg.
Op zijn eigen manier maakt van Rossem duidelijk dat het neoliberale denken simplistisch is en ook niet klopt. De economie en de financiële markten kunnen niet goed functioneren zonder spelregels en begrenzingen, opgelegd door de overheid om de samenleving, de burgers en consumenten te beschermen. Er moet een nieuwe balans gevonden worden tussen de vrije markt, de burgermaatschappij en de staat.
Mooi is vooral ook het taalgebruik in het boekje. Zo noemt hij Greenspan : “de goddelijke hogepriester van het marktfundamentalisme” of ”Marktwerking als paradijselijke tucht van modern management”.
In een apart hoofdstuk beschrijft van Rossem dat Europa meerdere vormen van kapitalisme met menselijk gezicht (beschermende sociale voorzieningen) heeft ontwikkeld, die de economische groei niet hebben gehinderd en juist veel welvaart hebben gebracht.
Van Rossem maakt echter ook duidelijk dat door de deregulering van de Amerikaanse overheid de financiële wereld bijna de volledige vrijheid had . Verder heeft het toezicht van de Fed, maar ook dat van de kredietbeoordelaars zoals Standard & Poor en Moody’s volledig gefaald .
De auteur is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht en gespecialiseerd in de moderne Amerikaanse geschiedenis. Daardoor lijkt hij beter dan een politicus of econoom in staat om een volledig historisch beeld te schetsen van het complexe Amerikaanse politieke systeem.
Zo legt hij bijvoorbeeld uit dat de Amerikaanse Senaat bestaat uit 100 leden, waarbij iedere staat met twee leden vertegenwoordigd is. Daarbij hebben dunbevolkte staten dus meer zeggenschap als dichtbevolkte staten. In het uiterste geval leidt dat ertoe dat 17% van de bevolking, afkomstig uit plattelandsstaten een meerderheid in de Senaat kan kiezen.
Daar komt bij dat in de praktijk pas besluiten genomen worden als 60% van de Senaatsleden voor stemt. Zo kan een kleine partij als de kringen rondom de Teaparty en de conservatieve republikein Sarah Palin, die op minder dan 20% steun van de bevolking kan rekenen, toch de meerderheid als het ware gijzelen. Van Rossem gelooft daarom niet dat de juiste lessen uit eerdere crises zijn getrokken en dat de Amerikaanse politiek de noodzakelijke besluiten zal nemen om dit in de toekomst te voorkomen. Er zullen helaas dus nog meerdere financiële en economische crises volgen.
De volksvertegenwoordiging, zo laat de geschiedenis zien, stemt wel vlot voor belastingverlaging maar vrijwel nooit voor belastingverhoging. Al noemt van Rossem dat niet maar uit een recent overzicht van de NRC is ook gebleken dat de Senaat vrijwel geheel uit miljonairs en miljardairs bestaat. Die houden het geld liever zelfs dan het af te staan aan de overheid.
Van Rossem komt ook met een verrassende analyse waaruit blijkt dat Democraten niet per se links zijn (en voor een sterkere overheid) en Republikeinen rechts zijn (en voor een kleinere overheid).Zo blijkt dat de democratische presidenten Carter en later ook Clinton meerdere wetten hebben ondertekend die de deregulering van de financiële markten versterkte. Het waren dus niet alleen Reagan en Thatcher als belangrijkste pleitbezorgers van het neoliberalisme, zoals meestal wordt beweerd. Het omgekeerde is echter ook waar. Zo was Richard Nixon, een republikeinse president die Keynes juist op handen droeg en dus een belangrijke sturende rol bij de overheid neerlegde. Nixon kwam met een Tax Reform Act in 1969 en dat was een progressieve belastinghervorming. Hij installeerde ook meerdere regelgevende instanties zoals : de Environmental Protection Agency, de National Traffic Safety Commission, de Occupational Safety and Health Administration, de Consumer Product Safety Commission en de Mine Safety and Health Administration. Van Rossem laat hiermee zien dat hij de politieke geschiedenis van de VS goed heeft bestudeerd!
Het neoliberalisme is een marktfundamentalisme, zoals van Rossem het noemt, waar de meeste politici heilig in geloofden. Zo concludeerde ook SP-Tweede Kamerlid Jan de Wit met zijn onderzoekscommissie dat iedereen medeschuldig was aan de huidige kredietcrisis en dat er geen hoofdschuldige was.
Als ideologen noemt de schrijver uitgebreid Hayek en Milton Friedman (Chicagoschool) en verder noemt hij alleen Ayn Rand. Ayn Rand was de belangrijkste inspirator voor Alan Greenspan, de president van de Federale Amerikaanse Banken (Fed). Greenspan hield lange tijd de rente erg laag waardoor er goedkoop geleend kon worden en zag geen gevaren in de complexe financiële producten. Pas tijdens een openbare hoorzitting van de senaat erkende hij dat hij zich sterk vergist had.
Friedman en Hayek waren echter Nobelprijswinnaars en hadden daardoor ook grote invloed. Zo was Friedman jarenlang een belangrijke economische adviseur van Reagan. Veel uitgebreider dan van Rossem heeft gedaan beschrijft Naomi Klein in haar boek “De shockdoctrine” de rol van Milton Friedman en zijn Chicagoschool. Hayek was de belangrijkste inspiratiebron voor Thatcher, die zijn boek “Constitution of Liberty” in haar tas bij zich droeg.
Op zijn eigen manier maakt van Rossem duidelijk dat het neoliberale denken simplistisch is en ook niet klopt. De economie en de financiële markten kunnen niet goed functioneren zonder spelregels en begrenzingen, opgelegd door de overheid om de samenleving, de burgers en consumenten te beschermen. Er moet een nieuwe balans gevonden worden tussen de vrije markt, de burgermaatschappij en de staat.
Mooi is vooral ook het taalgebruik in het boekje. Zo noemt hij Greenspan : “de goddelijke hogepriester van het marktfundamentalisme” of ”Marktwerking als paradijselijke tucht van modern management”.
In een apart hoofdstuk beschrijft van Rossem dat Europa meerdere vormen van kapitalisme met menselijk gezicht (beschermende sociale voorzieningen) heeft ontwikkeld, die de economische groei niet hebben gehinderd en juist veel welvaart hebben gebracht.
III. Toekomstperspectieven:
- Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Als we de verhoudingen in de wereldbevolking
zouden terugbrengen tot een groep van honderd
mensen dan zou de verdeling er ongeveer zo uitzien:
- 6 personen zouden 59% van de wereldrijkdom bezitten.
- 70 mensen zouden niet kunnen lezen
- 50 mensen zouden ondervoed zijn
- 80 zou een schamel onderdak hebben
- 1 persoon zou een universitaire opleiding hebben
Dr Philip Harter, Stanford University
In januari van 2012 werd in Davos het jaarlijkse World Economic Forum gehouden. Het is de ontmoetingsplaats voor topondernemers, politici en wetenschappers. Het thema van deze bijeenkomst ging over de houdbaarheid van het kapitalistisch model oftewel moeten we naar een kapitalisme 2.0? Toen de deelnemers gevraagd werd naar hun grootste zorg bleek dat dit niet de eurocrisis of de economische en financiële crisis was maar verrassend genoeg de inkomensongelijkheid!
Het is mijn overtuiging dat de huidige trend van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) juist laat zien waar het met het kapitalisme naar toe moet.
Eind jaren negentig van de vorige eeuw verscheen het Nederlandse tijdschrift Source over “Verantwoord Ondernemen”, opgericht door Robert Rubinstein. Het tijdschrift is later helaas failliet gegaan, maar zocht internationaal aansluiting bij het Social Venture Network dat ook “Sociaal verantwoord ondernemen” bepleitte. Oprichter en redacteur Rubinstein beweerde al in 1999 in een interview in het blad Jonas dat MVO een must is, niet ingegeven vanuit ethische motieven maar juist vanuit de hebzucht van mensen en bedrijven.
MVO is in Nederland volop onder de aandacht gekomen door een rapport van de Sociaal Economische Raad (SER) onder voorzitterschap van Herman Wijffels, getiteld “Winst door Waarden”(2000). Daarin wordt gepleit voor een duurzame economie en bedrijven die ging ontwikkelen richting MVO. De adviezen werden meteen omgevormd tot speerpunt en beleid van het ministerie van Economische Zaken. De overheid daagt bedrijven ook uit door te stellen dat ze vanaf 2010 alleen nog maar duurzaam inkopen. Bedrijven moeten dus voldoen aan strengere eisen om overheidsleverancier te mogen blijven.
De overheid wil vooral MVO bij bedrijven stimuleren en ondersteunen waarbij bedrijven de vrijheid hebben om duurzame beleid te ontwikkelen en te realiseren.
Zo heeft EZ een prijs in het leven geroepen “Ei van Columbus” om innovatieve en duurzame ideeën en voorstellen te honoreren. In het voorjaar van 2008 won het bedrijf Titan Wood het Gouden Ei . Zij hebben een niet vervuilende manier gevonden om Europees grenen te behandelen en om te vormen tot duurzaam hardhout dat tropisch hardhout overbodig maakt . Deze nieuwe houtsoort heeft Accoya-hout.
Naar mijn mening is MVO de laatste metamorfose van een ontwikkeling over honderd jaar die begon met bedrijven die zich rond 1900 onderscheidden als sociale ondernemingen. Voorbeelden daarvan zijn Philips, maar ook Gist Brocades, Leers Verpakkingen en Bata.
Dat waren ondernemingen die heel erg veel voor hun eigen personeel deden. Niet alleen werk bieden maar ook huisvesting, gezondsheidszorg, sportfaciliteiten, verzekeringen en zelfs studieleningen voor de kinderen van medewerkers. Deze grote bedrijven wilden laten zien dat het ook anders kan dan Marx voorspelde.
De tweede ontwikkelingsgolf vond ergens in de jaren zeventig plaats van de vorige eeuw. Mede onder invloed van het rapport van de Club van Rome (1972) :”Grenzen aan de groei” en de ideeën van de Oostenrijkse econoom E.F.Schumacher , zie boek “Small is Beautiful” ontstond er een alternatieve kleinschaligheidsbeweging met als bekende voorbeelden Stichting Memomunt , De kleine Aarde en de Twaalf ambachten , de Triodosbank en de ekologische en biologische landbouw en de Wereldwinkels. Tesamen werden ze ook wel Memobedrijven genoemd, dat stond voor Mens- en Milieuvriendelijke Ondernemingen.
De derde ontwikkelingsfase werd ingeleid door het Brundlandt rapport ”Our Common Future” (1987) waar voor het eerst het begrip sustainability (lees duurzaamheid) gebruikt werd. Dat leidde tot de opkomst van bedrijven die zich wilden profileren als “Duurzame Ondernemingen”zoals Max Havelaar en Fairtrade.
Met MVO wordt bedoeld dat een onderneming rekening houdt met het effect van het bedrijf op het milieu, de mensen en de maatschappij. MVO bedrijven zoeken de balans tussen de drie P’s (People, Planet and Profit). In de VS en UK gebruikt men hiervoor de term Social Corporate Responsibility (SCR).
De drie kernbegrippen bij MVO zijn “people, planet en profit”(ontleend aan John Elkington 1987 uit het opzienbarende boek “Cannibals with forks”).Een bedrijf heeft niet alleen een financiële (profit of prosperity), maar ook een sociale (people) en maatschappelijke/mondiale (planet) doelstelling. Het gaat erom deze doelstellingen in evenwicht te brengen. Om echter te kunnen beoordelen wat maatschappelijk verantwoord is heb je wel een juist beeld en begrip nodig van wat die maatschappij eigenlijk is. De maatschappijvisie van R.Steiner uit 1919 aangeduid als sociale of maatschappelijke driegeleding is daarbij een goed hulpmiddel.
Steiner onderscheidde drie maatschappelijke geledingen te weten: het geestesleven (sociaal maatschappelijke gebied waar ook Kunst, Cultuur, Wetenschap en Onderwijs thuishoren), het rechtsleven (overheid en rechtsspraak) en als derde het economisch leven. In ieder gebied zou één kernwaarde leidend moeten zijn en zo gaf hij de drie idealen van de Franse Revolutie ieder een eigen werkingsgebied. Vrijheid in het Geestesleven, Gelijkheid in de Rechtsspraak en Solidariteit of Broederschap in het economisch leven.
De diversiteit van bedrijven is te groot om met algemene kaders voor MVO te komen. De uitwerking van MVO is daarom bij bedrijven zeer verschillend. Sommige zijn vooral gericht op het milieu en streven naar minimaal energie-, grondstoffen- of materiaalverbruik.
Anderen zien het meer als hun taak om maatschappelijke activiteiten te steunen zoals sponsoring van scholen en maatschappelijke instellingen of medewerkers in de gelegenheid stellen om vrijwilligerswerk te doen. Weer anderen laten een duurzaam kantoor bouwen om hun aspiraties uit te dragen (bv hoofdkantoor Wereld Natuurfonds in Zeist en ING hoofdkantoor in Amsterdam Zuid Oost of gebouw Gasunie in Groningen (dat in 2007 uitgeroepen is tot mooiste gebouw van Nederland door Trouw na een enquête).
In 2007 heeft het ministerie van EZ opdracht gegeven om 5 jaar MVO beleid te evalueren en aan het eind van dat jaar met een aangepast beleid te komen. Het ministerie heeft ook een eigen loket opgericht MVO-Nederland dat bedrijven adviseert met MVO en ook een
instrument ontwikkeld de MVO-prestatieladder die bedrijven helpt met een stappenplan om te komen tot MVO. Inmiddels is er ook al een ISO norm (26001) en een norm (GRI) voor het opstellen van een MVO Jaarverslag. Deze richtlijnen en criteria zijn gebundeld in de Global Reporting Initiative en worden al door veel multinationals gebruikt (Campina, Rabobank en Philips).
Wijffels heeft ook later steeds aangegeven dat MVO geen tijdelijke hype of trend is, maar een blijvende ontwikkeling! Het zou steeds dieper in het bewustzijn van mensen moeten doordringen en die zal daar vervolgens naar gaan handelen.
Heel opmerkelijk was dat medio 2006 ten tijde van de formatie van het Balkenende IV kabinet (onder leiding van dezelfde Herman Wijffels) dat een 80-tal bekende ondernemers en directeuren van grote bedrijven een oproep aan de regering deden om meer aandacht aan milieu en natuur te geven (in het beleid)!
Naarmate duurzaamheid steeds meer ingeburgerd raakt zien we ook meer aandacht voor duurzame energie zoals windmolens, zonnepanelen en waterkracht.
Daarnaast zien we ook een ontwikkeling richting duurzaam beleggen, duurzaam bouwen , duurzaam hoger onderwijs en duurzaam vliegen( CO2- neutraal) .
Professor Reich geeft in zijn boek “Superkapitalisme” een heel nuchter beeld van MVO. Allereerst beweert hij dat bedrijven geen morele wezens zijn en dus ook geen democratische burgerrechten mogen opeisen. Zij mogen dus geen inbreng hebben in democratische en politieke besluitvorming, want dat terrein is voorbehouden aan burgers. In het verlengde daarvan mogen bedrijven ook geen geld geven aan de politiek, op welke manier dan ook .
Dat mogen alleen burgers en de overheid.
Dat is de meest radicale manier om een scheiding tussen het rechtsgebied en het bedrijfs-leven te bewerkstelligen. Reich is dus ook geen pleitbezorger van Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen of Beleggen, want volgens zijn visie is een bedrijf geen morele entiteit die ethische dilemma’s moet of kan oplossen. Uiteindelijk zal winst maken altijd prevaleren. Bedrijven doen alleen aan MVO als ze er financieel voordeel mee kunnen behalen bv kostenbesparing of een goed imago dat mogelijk extra omzet en winst genereert. Van de drie P ’s staat winst maken altijd nummer één!
De opvatting van Reich wordt echter tegengesproken door wetenschappelijk onderzoek.
In het wetenschappelijk tijdschrift Economisch Statistische Berichten (ESB) stond in augustus 2007 een artikel over een grootschalig onderzoek naar de resultaten van 250 beursgenoteerde Europese bedrijven*. Bedrijven die aan MVO deden, bleken betere financiële resultaten te behalen zoals een hoger rendement op het eigen vermogen en een hogere marktwaarde dan bedrijven die zich niet met MVO bezig hielden. Hieruit blijkt dat het richten op Planet en People juist leidt tot een betere Profit.
Ook de Harvard Universiteit voerde in 2011 een onderzoek uit onder 180 beursgenoteerde bedrijven waarbij gedurende 18 jaar duurzame en traditionele bedrijven met elkaar werden vergeleken. Ook hier bleek dat duurzame bedrijven 4,8% meer rendement haalden. Deze bedrijven zijn ook meer gericht op de langere termijn, hebben minder last van koersschommelingen en zorgen beter voor hun personeel.
Dat mogen alleen burgers en de overheid.
Dat is de meest radicale manier om een scheiding tussen het rechtsgebied en het bedrijfs-leven te bewerkstelligen. Reich is dus ook geen pleitbezorger van Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen of Beleggen, want volgens zijn visie is een bedrijf geen morele entiteit die ethische dilemma’s moet of kan oplossen. Uiteindelijk zal winst maken altijd prevaleren. Bedrijven doen alleen aan MVO als ze er financieel voordeel mee kunnen behalen bv kostenbesparing of een goed imago dat mogelijk extra omzet en winst genereert. Van de drie P ’s staat winst maken altijd nummer één!
De opvatting van Reich wordt echter tegengesproken door wetenschappelijk onderzoek.
In het wetenschappelijk tijdschrift Economisch Statistische Berichten (ESB) stond in augustus 2007 een artikel over een grootschalig onderzoek naar de resultaten van 250 beursgenoteerde Europese bedrijven*. Bedrijven die aan MVO deden, bleken betere financiële resultaten te behalen zoals een hoger rendement op het eigen vermogen en een hogere marktwaarde dan bedrijven die zich niet met MVO bezig hielden. Hieruit blijkt dat het richten op Planet en People juist leidt tot een betere Profit.
Ook de Harvard Universiteit voerde in 2011 een onderzoek uit onder 180 beursgenoteerde bedrijven waarbij gedurende 18 jaar duurzame en traditionele bedrijven met elkaar werden vergeleken. Ook hier bleek dat duurzame bedrijven 4,8% meer rendement haalden. Deze bedrijven zijn ook meer gericht op de langere termijn, hebben minder last van koersschommelingen en zorgen beter voor hun personeel.
* R.Van Dijk en A.Wong, Duurzaam ondernemen economisch zinvol, ESB, 24 aug. 2007
Een andere recente ontwikkeling op het snijvlak van milieubeleid en MVO is het concept van Cradle to Cradle (van wieg tot wieg) geïnitieerd door de Duitse chemicus Michael Braungart (eerder directeur Chemie van Greenpeace) en de Amerikaanse architect William McDonough. Zij pleiten voor het ontwerpen van intelligente producten, gemaakt van materialen die steeds weer in nieuwe technische of biologische kringlopen kunnen worden opgenomen en waarbij de productieprocessen schoon, energiezuinig en CO2 neutraal worden ingericht. Dan is er volgens hun sprake van eco-(logische) effectiviteit.
In plaats van de drie P’s van Planet, People en Profit introduceren zij de drie E’s van Ecology, Economy en Equity . Braungart en McDonough kozen hiervoor omdat je in ieder vraagstuk van macro tot microschaal steeds deze drie aspecten (hoekpunten) in je overwegingen moet betrekken. In plaats van het bedrijfsprincipe winst kiezen zij liever voor het hogere niveau van de economie als geheel. Equity kan het best vertaald worden met Rechtvaardigheid.
Philips heeft de principes van MVO ook omarmd sinds ze adviseur en ontwikkelingseconoom Prahalad heeft ingehuurd die het bedrijf heeft overgehaald om in India zinvolle, functionele en duurzame producten aan te bieden. Het eerste product is een stalen kookoventje met afzuiging die een goede verbranding geeft en weinig rookoverlast geeft en lang meegaat.
Een ander product is een oplaadbaar verlichtings-armatuur die veiliger, meer licht en geen vervuiling geeft, als vervanger van olielampen die nu gebruikt worden op markten en in huis wanneer de stroom uitvalt, hetgeen in ontwikkelingslanden helaas vaker gebeurt.
Vanuit MVO willen ondernemingen ook in contact treden met maatschappelijke organisaties. Campina heeft bijvoorbeeld een contract gesloten met het Rode Kruis voor sponsoring. Daarnaast heeft zij een fonds (Foundation) opgericht waar maatschappelijke organisaties ook verzoeken voor financiële ondersteuning kunnen indienen. Verder treedt Campina regelmatig in overleg met de Stichting Natuur & Milieu en de Dierenbescherming.
TNT Postbedrijf (nu Post NL geheten) stelt haar logistieke middelen en kennis beschikbaar om de VN(UNHCR) te helpen met noodhulp bij calamiteiten (oa Tsunami in Indonesië en Sri Lanka). DSM als grootste vitaminen producent ter wereld wekt samen met de FAO van de Verenigde Naties.
Een bedrijf uit de bouwsector, de BAM faciliteert medewerkers om eens per jaar vrijwilligerswerk te verrichten onder de vlag van de wereldwijde organisatie Habitat, die woningen bouwt voor arme mensen in Afrika (Ghana).
Een ander inspirerend voorbeeld is het investerings- en ontwikkelingsbedrijf Tendris uit Naarden dat een nieuwe Ledverlichting in Nederland heeft geïntroduceerd met een veel langere levensduur en een grote besparing op energieverbruik ten opzichte van gewone en spaarlampen oplevert. Daarnaast waren zij ook degenen die Ledverlichting gingen toepassen in kassen met een zeer gunstig effect op de groei van gewassen en ook als straatverlichting. Inmiddels zijn ook andere bedrijven ermee aan de slag gegaan. In 2009 heeft dit bedrijf dat Bil Clinton als pleitbezorger heeft via een samenwerking met de Postcodeloterij en het Wereld Natuurfonds een actie opgezet waarbij ruim 2 miljoen Nederlanders gratis een energiezuinige Ledlamp krijgen (normale verkoopprijs € 23). Deze lamp geeft licht als een 60 Watt lamp maar verbruikt slechts 5 Watt en gaat tientallen jaren mee. Als in ieder gezin vier van dergelijke lampen gebruikt zouden worden betekent dat een energiebesparing op elektriciteit vergelijkbaar met het verbruik van de vier grote steden. Circa 60% van het elektriciteitsverbruik wordt namelijk besteedt aan verlichting en daar valt dus veel op te besparen. De Europarlementscommissie van milieu heeft met ruime meerderheid medio februari 2009 ingestemd met een verbod op gloeilampen. Eerst verdwijnen al de 100 Watt gloeilampen uit de winkel en vanaf 2012 zouden alle gloeilampen uit de winkel verdwenen moeten zijn. Dat scheelt consumenten € 25 tot 50 op de jaarlijkse energierekening maar voor heel Europa scheelt het ook 15 miljoen ton CO2 ! Een moedig besluit.
In een indrukwekkende documentaire van de Amerikaanse filmmaker Michael Moore uit 1997 getiteld The Big One wordt het Amerikaanse bedrijfsleven kritisch onder de loep genomen. Moore gaat het gesprek aan met ondernemers over de vraag waarom er op grote
schaal werknemers worden ontslagen terwijl die bedrijven toch hele dikke winsten maken. Argumenten als efficiency, concurrentiedwang en de druk van aandeelhouders worden dan gebruikt maar feitelijk wordt een ethische, maatschappelijke grens overschreden.
In een wat cynische reactie merkt Moore op dat het woordje aandeelhouder niet in de grondwet staat maar wel begrippen als burger, individu en mens. Hij wilde daarmee duidelijk maken dat het recht van een burger op zinvol en betaald werk prevaleert boven dat van een abstracte aandeelhoudersgroep. Moore gaat nog verder en veroordeelt bedrijven die zich hieraan schuldig maken van economisch terrorisme. Zonder overheidsingrijpen hebben ondernemingen vrij spel en kunnen een samenleving volledig laten instorten.
Maatschappelijke Driegeleding
Vrijheid – Gelijkheid – Broederschap: Visioenen van een nieuwe samenleving
Dit is een in 2008 verschenen e-book van Martijn Brasem. De auteur is een gepensioneerde stedenbouwkundig ingenieur, die al in zijn werkzame leven in contact is gekomen met de antroposofie en in het bijzonder met de sociale driegeleding.
Zo is hij ook betrokken geweest bij de oprichting van de Groningse Vrije School.
De sociale driegeleding wordt op een uitzonderlijk eenvoudige en heldere manier uitgelegd . Daarnaast geeft hij ook direct toepasbare oplossingen voor een aantal maatschappelijke problemen. In het boek vind je geen enkele bronvermelding en daarmee hoopt de auteur een groot publiek te bereiken die er op een onbevangen manier kennis mee kunnen maken.
De opbouw van het boek is ook verrassend omdat het begint met een sprookje. Een sprookje over Hans, de molenaarszoon, die de wijde wereld intrekt. Om met de prinses te kunnen trouwen moet hij echter de drie draken van hebzucht, eerzucht en heerszucht bestrijden die het land in hun macht houden. Hij doet dat op een overtuigende manier, met als enige wapen het woord waarmee hij mensen overtuigt en tot werkelijk inzicht brengt.
In de inleiding daarna wordt verwezen naar de 200 jaar oude idealen van de Franse Revolutie die de grondslagen vormen voor een nieuwe samenleving. Brasem geeft daarbij aan dat de medicijnen voor maatschappelijke gezondmaking dus al lang bestaan, maar dat we de bijsluiter hebben verloren.
Hij benadrukt ook dat sociale driegeleding geen utopie is, maar dat we er meteen mee aan de slag kunnen gaan als we het maar willen.
Martijn eindigt het boek met Ptolemaeus, Copernicus en Galileï die het toen bestaande wereldbeeld op zijn kop hebben gezet, maar waarbij het lang heeft geduurd voordat de hele samenleving het erkende. Een vergelijkbare kanteling maar nu van de maatschappijstructuur zal er nu weer moeten gebeuren. Een lonkend perspectief van een vitale, sociale en rechtvaardige samenleving ligt binnen handbereik. Daarvoor zullen we alleen “de leugens (en mythen) moeten ontmaskeren , het links-rechts of zwart-wit denken moeten verlaten zodat de kleur van het echte leven te voorschijn kan komen”.
Het ebook van zo’n ruim 130 bladzijden bevat zo’n 17 hoofdstukjes met vaak originele titels als:
- Natuurlijk Geld,
- Interest of Interesse,
- De tol van het lot,
- Gezondheid sparen,
- Grond is een grondrecht,
- Slaafloze ondernemingen en
- Belastingvrije belastingen.
Brasem gebruikt de paradox en de omkering om het levende denken te prikkelen. Naast de hoofdtekst vinden we ook in het hele boek een doorlopende kolom waarin levendige voorbeelden worden uitgewerkt van gewenste situaties.
Zo vertelt Martijn het verhaal van een gevonden 5 Eurobiljet waarmee een groot aantal mensen hun schulden kunnen aflossen als het maar blijft rouleren. Direct moest ik denken aan de Bijbelse parabel van de 2 vissen en de 5 broden waarmee een groot aantal mensen gevoed konden worden. De wonderbaarlijke vermenigvuldiging bestaat echt in de economie.
Wat het boek naar mijn mening zo uniek en interessant maakt zijn niet alleen de heldere analyses en beschrijvingen, maar vooral de direct toepasbare praktische oplossingen. Als ervaringsdeskundige in de vastgoedsector weet hij als geen ander hoe maatschappelijk ontwrichtend de huidige onroerend goed- en huizenmarkt werkt. De speculatie en enorme waardevermeerdering van huizen en gebouwen zuigt het broodnodige geld weg uit de samenleving en schaadt de economie, het onderwijs, de wetenschap en de gezondheidszorg.
Brasem komt met het simpele voorstel om mensen alleen een levenslang gebruiksrecht(pacht) te geven op huizen (en dus geen erfrecht) en het eigendom over te dragen aan een nieuwe organisatie, de Onroerende Zaak Centrale (OZC). De OZC zou volgens Brasem zelfs een private onderneming kunnen zijn. Met twee simpele wetswijzigingen zou de hele woningmarkt op een rechtvaardige manier geregeld kunnen worden. De 1e wet Voorkeursrecht geeft de OZC het eerste recht tot aankoop bij onroerende zaaktransacties.
Een 2e belastingwet bepaalt dat inkomsten uit onroerende zaken voor 100% worden belast.
De OZC krijgt daarbij een ongelimiteerde kredietruimte bij de Nederlandse Bank. Het gevolg is dat huiseigenaren het eigendom overdragen aan het OZC en zo de speculatie en handel in onroerend goed onmogelijk maken . Huizen worden simpelweg aan het economische verkeer onttrokken.
Een ander zeer prikkelend hoofdstuk gaat over de slaafloze ondernemingen.
Via een nieuwe rechtsvorm, de sociaal liberale onderneming (SLO), zou het onderscheid tussen werknemers en werkgever/eigenaar/aandeelhouders in een klap kunnen ophouden. Zelf zou ik daar eerder het begrip sociaal maatschappelijke onderneming (smo) voor gebruiken om duidelijk te maken dat ondernemingen dan geen privébezit en geen handelsobject mogen zijn.
Concreet betekent het dat de Nederlandse Bank de aandelen koopt van bedrijven en daarmee de oorspronkelijke eigenaars schadeloos stelt. Tegelijkertijd wordt er met de smo dan een aflossingscontract vastgesteld. De directie wordt benoemd door de OR en heeft daarmee het mandaat. De bedrijfsopbrengsten zijn voor alle medewerkers en de inkomens zijn gerelateerd aan de zwaarte van een functie met een minimum van 2 en een maximum van 12 . Een soort van Tinbergen norm.
Dus geen prestatieloze, elders ook parasitaire inkomens genoemd, inkomens meer voor de aandeelhouders of eigenaren.
Het totale bedrijfsinkomen kan blijvend worden ingezet voor de ontwikkeling van het bedrijf zelf. De noodzakelijke investeringen komen uit opgebouwde reserves, de pensioenreserveringen van de medewerkers en via bancaire leningen. Dus niet meer van aandeelhouders. Het bedrijf is daarmee geworden tot een samenwerkingsverband van individuen die zich aaneengesloten hebben om werkelijk waar te maken dat het geheel groter is dan de som der delen.
Zo bevat het boekje een schat van concrete, direct toepasbare voorstellen over de gezondheidszorg, een meer directe democratie met een referendum (met stemwaarde), drie geldkringlopen (anders dan het al bekende onderscheid tussen koop- , leen- en schenkgeld), een milieuladder voor producten, een poldermodel voor de economie (associatie) etc.
Verder boeiende ideeën als:
- Geen ontwikkelingshulp meer maar de adoptie van landen.
- De Verenigde Naties die een grond- en delfstoffenagentschap beheert, want de aarde is van ons allemaal.
- Geen inkomsten- en vennootschapsbelasting maar alleen omzetbelasting (BTW).
- Een nieuw zorgverzekeringsstelsel met verschillende manieren van verzekeren voor vrijheidsziekten, lotsziekten en risicoziekten.
- Een inventief vernieuwend en houdbaar pensioenstelsel.
Voor alle maatschappelijke gebieden en problemen heeft de auteur direct toepasbare oplossingen.
Heel inspirerend zijn ook uitspraken als :
“ Belastingen zijn een schenking aan jezelf en de medemens”,
“Het poldermodel hoort niet in de politiek maar in de economie thuis”,
“Geld is de afspiegeling van energie “,
“De belastingdruk moet voor iedere gelijk zijn in de vorm van een vast percentage en dus geen progressief stelsel”.
“In een samenleving circuleert geld in drie afzonderlijke kringlopen die met elkaar verbonden zijn: de Ontwikkelingskringloop, de Welvaartskringloop en de
Duurzaamheidskringloop”.
“We verdienen ons inkomen in een dienende, broederlijke rol, niet ten opzichte van onze collega´s, chef of baas, maar ten opzichte van al onze medemensen”.
Een onmisbaar meesterstukje voor alle mensen die de sociale driegeleding een warm hart toedragen. Met dit boek heeft Martijn Brasem de sociale impuls van de antroposofie een flinke duw vooruit gegeven. Niemand hoeft meer te roepen dat de sociale driegeleding alleen een interessante theoretische maatschappijvisie is. In dit boek kunnen we lezen hoe we het in praktijk kunnen brengen.
Of in de woorden van de auteur zelf: “Het geestelijk eigendom berust bij de schrijver. Het is desalniettemin wenselijk dat de ideeën en voorstellen uit dit e-book openbaar worden gemaakt via mondelinge overdracht , fotokopie, email of internet” .
Zie ook www.vrijheid-gelijkheid-broederschap.nl.
Zo is hij ook betrokken geweest bij de oprichting van de Groningse Vrije School.
De sociale driegeleding wordt op een uitzonderlijk eenvoudige en heldere manier uitgelegd . Daarnaast geeft hij ook direct toepasbare oplossingen voor een aantal maatschappelijke problemen. In het boek vind je geen enkele bronvermelding en daarmee hoopt de auteur een groot publiek te bereiken die er op een onbevangen manier kennis mee kunnen maken.
De opbouw van het boek is ook verrassend omdat het begint met een sprookje. Een sprookje over Hans, de molenaarszoon, die de wijde wereld intrekt. Om met de prinses te kunnen trouwen moet hij echter de drie draken van hebzucht, eerzucht en heerszucht bestrijden die het land in hun macht houden. Hij doet dat op een overtuigende manier, met als enige wapen het woord waarmee hij mensen overtuigt en tot werkelijk inzicht brengt.
In de inleiding daarna wordt verwezen naar de 200 jaar oude idealen van de Franse Revolutie die de grondslagen vormen voor een nieuwe samenleving. Brasem geeft daarbij aan dat de medicijnen voor maatschappelijke gezondmaking dus al lang bestaan, maar dat we de bijsluiter hebben verloren.
Hij benadrukt ook dat sociale driegeleding geen utopie is, maar dat we er meteen mee aan de slag kunnen gaan als we het maar willen.
Martijn eindigt het boek met Ptolemaeus, Copernicus en Galileï die het toen bestaande wereldbeeld op zijn kop hebben gezet, maar waarbij het lang heeft geduurd voordat de hele samenleving het erkende. Een vergelijkbare kanteling maar nu van de maatschappijstructuur zal er nu weer moeten gebeuren. Een lonkend perspectief van een vitale, sociale en rechtvaardige samenleving ligt binnen handbereik. Daarvoor zullen we alleen “de leugens (en mythen) moeten ontmaskeren , het links-rechts of zwart-wit denken moeten verlaten zodat de kleur van het echte leven te voorschijn kan komen”.
Het ebook van zo’n ruim 130 bladzijden bevat zo’n 17 hoofdstukjes met vaak originele titels als:
- Natuurlijk Geld,
- Interest of Interesse,
- De tol van het lot,
- Gezondheid sparen,
- Grond is een grondrecht,
- Slaafloze ondernemingen en
- Belastingvrije belastingen.
Brasem gebruikt de paradox en de omkering om het levende denken te prikkelen. Naast de hoofdtekst vinden we ook in het hele boek een doorlopende kolom waarin levendige voorbeelden worden uitgewerkt van gewenste situaties.
Zo vertelt Martijn het verhaal van een gevonden 5 Eurobiljet waarmee een groot aantal mensen hun schulden kunnen aflossen als het maar blijft rouleren. Direct moest ik denken aan de Bijbelse parabel van de 2 vissen en de 5 broden waarmee een groot aantal mensen gevoed konden worden. De wonderbaarlijke vermenigvuldiging bestaat echt in de economie.
Wat het boek naar mijn mening zo uniek en interessant maakt zijn niet alleen de heldere analyses en beschrijvingen, maar vooral de direct toepasbare praktische oplossingen. Als ervaringsdeskundige in de vastgoedsector weet hij als geen ander hoe maatschappelijk ontwrichtend de huidige onroerend goed- en huizenmarkt werkt. De speculatie en enorme waardevermeerdering van huizen en gebouwen zuigt het broodnodige geld weg uit de samenleving en schaadt de economie, het onderwijs, de wetenschap en de gezondheidszorg.
Brasem komt met het simpele voorstel om mensen alleen een levenslang gebruiksrecht(pacht) te geven op huizen (en dus geen erfrecht) en het eigendom over te dragen aan een nieuwe organisatie, de Onroerende Zaak Centrale (OZC). De OZC zou volgens Brasem zelfs een private onderneming kunnen zijn. Met twee simpele wetswijzigingen zou de hele woningmarkt op een rechtvaardige manier geregeld kunnen worden. De 1e wet Voorkeursrecht geeft de OZC het eerste recht tot aankoop bij onroerende zaaktransacties.
Een 2e belastingwet bepaalt dat inkomsten uit onroerende zaken voor 100% worden belast.
De OZC krijgt daarbij een ongelimiteerde kredietruimte bij de Nederlandse Bank. Het gevolg is dat huiseigenaren het eigendom overdragen aan het OZC en zo de speculatie en handel in onroerend goed onmogelijk maken . Huizen worden simpelweg aan het economische verkeer onttrokken.
Een ander zeer prikkelend hoofdstuk gaat over de slaafloze ondernemingen.
Via een nieuwe rechtsvorm, de sociaal liberale onderneming (SLO), zou het onderscheid tussen werknemers en werkgever/eigenaar/aandeelhouders in een klap kunnen ophouden. Zelf zou ik daar eerder het begrip sociaal maatschappelijke onderneming (smo) voor gebruiken om duidelijk te maken dat ondernemingen dan geen privébezit en geen handelsobject mogen zijn.
Concreet betekent het dat de Nederlandse Bank de aandelen koopt van bedrijven en daarmee de oorspronkelijke eigenaars schadeloos stelt. Tegelijkertijd wordt er met de smo dan een aflossingscontract vastgesteld. De directie wordt benoemd door de OR en heeft daarmee het mandaat. De bedrijfsopbrengsten zijn voor alle medewerkers en de inkomens zijn gerelateerd aan de zwaarte van een functie met een minimum van 2 en een maximum van 12 . Een soort van Tinbergen norm.
Dus geen prestatieloze, elders ook parasitaire inkomens genoemd, inkomens meer voor de aandeelhouders of eigenaren.
Het totale bedrijfsinkomen kan blijvend worden ingezet voor de ontwikkeling van het bedrijf zelf. De noodzakelijke investeringen komen uit opgebouwde reserves, de pensioenreserveringen van de medewerkers en via bancaire leningen. Dus niet meer van aandeelhouders. Het bedrijf is daarmee geworden tot een samenwerkingsverband van individuen die zich aaneengesloten hebben om werkelijk waar te maken dat het geheel groter is dan de som der delen.
Zo bevat het boekje een schat van concrete, direct toepasbare voorstellen over de gezondheidszorg, een meer directe democratie met een referendum (met stemwaarde), drie geldkringlopen (anders dan het al bekende onderscheid tussen koop- , leen- en schenkgeld), een milieuladder voor producten, een poldermodel voor de economie (associatie) etc.
Verder boeiende ideeën als:
- Geen ontwikkelingshulp meer maar de adoptie van landen.
- De Verenigde Naties die een grond- en delfstoffenagentschap beheert, want de aarde is van ons allemaal.
- Geen inkomsten- en vennootschapsbelasting maar alleen omzetbelasting (BTW).
- Een nieuw zorgverzekeringsstelsel met verschillende manieren van verzekeren voor vrijheidsziekten, lotsziekten en risicoziekten.
- Een inventief vernieuwend en houdbaar pensioenstelsel.
Voor alle maatschappelijke gebieden en problemen heeft de auteur direct toepasbare oplossingen.
Heel inspirerend zijn ook uitspraken als :
“ Belastingen zijn een schenking aan jezelf en de medemens”,
“Het poldermodel hoort niet in de politiek maar in de economie thuis”,
“Geld is de afspiegeling van energie “,
“De belastingdruk moet voor iedere gelijk zijn in de vorm van een vast percentage en dus geen progressief stelsel”.
“In een samenleving circuleert geld in drie afzonderlijke kringlopen die met elkaar verbonden zijn: de Ontwikkelingskringloop, de Welvaartskringloop en de
Duurzaamheidskringloop”.
“We verdienen ons inkomen in een dienende, broederlijke rol, niet ten opzichte van onze collega´s, chef of baas, maar ten opzichte van al onze medemensen”.
Een onmisbaar meesterstukje voor alle mensen die de sociale driegeleding een warm hart toedragen. Met dit boek heeft Martijn Brasem de sociale impuls van de antroposofie een flinke duw vooruit gegeven. Niemand hoeft meer te roepen dat de sociale driegeleding alleen een interessante theoretische maatschappijvisie is. In dit boek kunnen we lezen hoe we het in praktijk kunnen brengen.
Of in de woorden van de auteur zelf: “Het geestelijk eigendom berust bij de schrijver. Het is desalniettemin wenselijk dat de ideeën en voorstellen uit dit e-book openbaar worden gemaakt via mondelinge overdracht , fotokopie, email of internet” .
Zie ook www.vrijheid-gelijkheid-broederschap.nl.
Arnold Heertje, “Echte Economie”.
Deze eminence grise van 74 jaar en emeritus hoogleraar van de universiteit van Amsterdam heeft decennia lang de toon gezet van het economie-onderwijs op middelbare scholen . Zijn belangrijkste werk “De kern van de economie” uit 1962 heeft vrijwel iedere scholier moeten bestuderen.
Daarom is het de moeite waard om te zien of deze boeiende man in zijn laatste boek tot andere of hernieuwde inzichten komt die hij nog graag wil doorgeven. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn... Een hoofdstuk is getiteld “Schaarste en Welvaart”. Daarin begint Heertje met de wijze woorden: ”Economie is de wetenschap van de wijsheid van het eeuwige tekort! Eeuwig zolang er mensen bestaan met een eindig leven. Daardoor is de tijd altijd schaars. Onder alle omstandigheden woekert de mens als individu en al sociaal wezen met beperkte middelen ten opzichte van zijn behoefte aan goederen, diensten, vrije tijd, natuur, open ruimte, milieu, leefbaarheid en cultuur. Allemaal behoeften die deel uitmaken van de welvaart en dus binnen de economie vallen omdat het voorzien in deze behoeften beslag legt op schaarse middelen. De behoeften ontlenen hun kleur aan persoonlijke voorkeuren, die in ruimte en tijd veranderen en dus subjectief zijn. De economie bestudeert het gedrag en accepteert ieders persoonlijke voorkeuren.” In die zin is de economie ook waardevrij. Tegelijkertijd bestudeert de economie het gedrag van mensen (individueel of collectief) en dat is juist niet waardevrij maar juist betekenisgericht. Economische ontwikkeling gaat over de dynamiek van behoeftebevrediging . De doelstelling om natuurgebieden te behouden voor toekomstige generaties is van kwalitatieve aard. Er ontbreken marktprijzen om dit doel monetair te vertalen, maar het behoud van natuur en milieu is dus ook een economisch vraagstuk. In die zin betreurt Heertje de ontwikkeling in de economie die steeds meer financieel van aard wordt. Heertje benadrukt juist het grote belang van niet-reproduceerbare goederen als unieke natuurgebieden, en historische gebouwen wiens betekenis niet calculeerbaar is, maar economisch zeer relevant. Een deel van het misverstand is ook ontstaan doordat de natuur alleen als productiefactor wordt beschouwd( leverancier van grondstoffen) en niet als consumptiegoed wat het ook is aangezien het de welvaart van nu en toekomstig levende mensen verhoogt. Hetzelfde geldt ook voor de arbeid. Als hoofdprobleem van de huidige economische situatie constateert Heertje dat de negatieve welvaartseffecten van de productie op lange termijn noch door het marktmechanisme op tijd wordt gesignaleerd, noch in prijsmatige besluitvorming wordt verwerkt.
Een duurzame ontwikkeling wordt pas tot stand gebracht door het maximeren van de welvaart van de huidige en toekomstige generaties. Heertje is ook een pleitbezorger geworden van een nieuwe economische indicator die de huidige maatstaf van bruto binnenlands product (BNP) gaat vervangen. Vanuit deze visie heeft Heertje actief deelgenomen aan de Fair & Green Deal. Hij is duidelijk geen voorstander van een islamitische of christelijke economie, aangezien hij opteert voor de wetenschappelijke, waardevrije visie op de economie.
Daarom is het de moeite waard om te zien of deze boeiende man in zijn laatste boek tot andere of hernieuwde inzichten komt die hij nog graag wil doorgeven. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn... Een hoofdstuk is getiteld “Schaarste en Welvaart”. Daarin begint Heertje met de wijze woorden: ”Economie is de wetenschap van de wijsheid van het eeuwige tekort! Eeuwig zolang er mensen bestaan met een eindig leven. Daardoor is de tijd altijd schaars. Onder alle omstandigheden woekert de mens als individu en al sociaal wezen met beperkte middelen ten opzichte van zijn behoefte aan goederen, diensten, vrije tijd, natuur, open ruimte, milieu, leefbaarheid en cultuur. Allemaal behoeften die deel uitmaken van de welvaart en dus binnen de economie vallen omdat het voorzien in deze behoeften beslag legt op schaarse middelen. De behoeften ontlenen hun kleur aan persoonlijke voorkeuren, die in ruimte en tijd veranderen en dus subjectief zijn. De economie bestudeert het gedrag en accepteert ieders persoonlijke voorkeuren.” In die zin is de economie ook waardevrij. Tegelijkertijd bestudeert de economie het gedrag van mensen (individueel of collectief) en dat is juist niet waardevrij maar juist betekenisgericht. Economische ontwikkeling gaat over de dynamiek van behoeftebevrediging . De doelstelling om natuurgebieden te behouden voor toekomstige generaties is van kwalitatieve aard. Er ontbreken marktprijzen om dit doel monetair te vertalen, maar het behoud van natuur en milieu is dus ook een economisch vraagstuk. In die zin betreurt Heertje de ontwikkeling in de economie die steeds meer financieel van aard wordt. Heertje benadrukt juist het grote belang van niet-reproduceerbare goederen als unieke natuurgebieden, en historische gebouwen wiens betekenis niet calculeerbaar is, maar economisch zeer relevant. Een deel van het misverstand is ook ontstaan doordat de natuur alleen als productiefactor wordt beschouwd( leverancier van grondstoffen) en niet als consumptiegoed wat het ook is aangezien het de welvaart van nu en toekomstig levende mensen verhoogt. Hetzelfde geldt ook voor de arbeid. Als hoofdprobleem van de huidige economische situatie constateert Heertje dat de negatieve welvaartseffecten van de productie op lange termijn noch door het marktmechanisme op tijd wordt gesignaleerd, noch in prijsmatige besluitvorming wordt verwerkt.
Een duurzame ontwikkeling wordt pas tot stand gebracht door het maximeren van de welvaart van de huidige en toekomstige generaties. Heertje is ook een pleitbezorger geworden van een nieuwe economische indicator die de huidige maatstaf van bruto binnenlands product (BNP) gaat vervangen. Vanuit deze visie heeft Heertje actief deelgenomen aan de Fair & Green Deal. Hij is duidelijk geen voorstander van een islamitische of christelijke economie, aangezien hij opteert voor de wetenschappelijke, waardevrije visie op de economie.
Andreas Weber
“Biokapitaal: De verzoening van economie, natuur en menselijkheid”
Dit boek, in 2010 in een Nederlandse vertaling uitgegeven door Ankh-Hermes, bevat een schat aan informatie over de economie maar ook over ecosystemen en filosofie.
De in Berlijn woonachtige 43-jarige auteur studeerde biologie en filosofie, maar heeft ook een ecoloog als vader en een econoom als moeder. Hij put dan ook uit verschillende wetenschappen, die voor hem als voedingsbronnen dienen. Dat is meteen opvallend te herkennen in het woordenregister, waar namen van beroemde economen, ecologen en filosofen afgewisseld worden met namen van plant- en diersoorten. In het boek is het ook herkenbaar door de afwisseling tussen enerzijds beeldende en deskundige beschrijvingen van de natuur en landschappen en anderzijds filosofische betogen, waarbij hij diepzinnig formuleert in lange volzinnen.
Het boek begint met een citaat uit 1945 van John Maynard Keynes, een van de belangrijkste grondleggers van het gereguleerde marktkapitalisme. Het luidt: “De dag is niet ver meer dat het economische vraagstuk naar de achterste rij zal worden verwezen, waar het thuishoort. Dan zullen hart en hoofd zich weer met onze eigenlijke problemen bezighouden: de vraag naar de zin van het leven en menselijke relaties, de schepping, ons gedrag en de religie”.
Deze uitspraak is de beste inleiding op het boek want de eerste hoofdstukken gaan over levensgeluk, de werkelijke waarde van het leven, de economie van het levensgeluk alsof de voorspelling van Keynes al realiteit is geworden. Weber maakt duidelijk dat niet economische groei, of meer materiële goederen/bezittingen ons werkelijk gelukkig maken. Integendeel, het maakt ons afhankelijk en onvrij.
Het kernhoofdstuk gaat over de tien geboden van een humanistische economie gebaseerd op: vrijheid, verbondenheid, waarachtigheid, grenzen, onvoorwaardelijkheid, kleinschaligheid, productiviteit, integriteit, werkelijkheid en eeuwigheid.
Als alternatief voor het doorgeschoten neo-liberalisme gebruikt Weber meestal de term humanistische economie omdat het draait om het welzijn van de mens (nu en toekomstige generaties) maar hij gebruikt ook termen als humanistische ecologie, ecologische economie en in de titel Biokapitaal. Dat is verwarrend en daarom vind ik de titel wat ongelukkig gekozen.
Weber maakt duidelijk dat het neo-liberalisme, de “laisser faire” benadering in de economie, eigenlijk de toepassing is van het Darwinisme. De natuur (en de economie) moet volledig zijn gang kunnen gaan. De evolutie is het natuurlijke gevolg van processen van concurrentie en aanpassing en zo zorgt ook de markt voor de beste economische resultaten.
Als bioloog stelt Weber echter dat de natuur en ook de economie juist duidelijke grenzen nodig hebben om gezonde kringlopen en voldoende diversiteit voort te brengen. Vandaar dat de term ecologische economie, beter dan humanistische economie, deze denkwijze het beste samenvat. Een economie die zich verantwoordt gedraagt binnen een ecologisch systeem of ecologische randvoorwaarden. Weber hecht daarom ook zeer aan de benadering van de Duitse chemisch ingenieur Baumgarten en de Amerikaanse architect McDonough, bekend geworden in het principe Craddle to Craddle(en gelijknamige boek). Producten en productieprocessen zouden zodanig ontworpen moeten worden dat afvalproducten of volledig zonder kwaliteitsverlies hergebruikt kunnen worden óf als voedingstof voor de natuur dienen.
Alleen zo kun je grondstoffen duurzaam hergebruiken en zijn economische activiteiten een weldaad voor de natuur en het ecosysteem.
De auteur gebruikt ook op meerdere plaatsen het voorbeeld van de biologische of ecologische landbouw. Een landbouwmethode die gezonde, natuurlijke producten voortbrengt zonder schade aan het ecosysteem. De gangbare, meestal grootschalige, landbouw daarentegen gebruikt grote hoeveelheden kunstmest, zware landbouwwerktuigen en gewasbeschermings-middelen (lees onkruidverdelgers) die de aarde en de natuur uitputten en zelfs zware schade toebrengen. Weber heeft kennelijk nog nooit gehoord van de biologisch dynamische landbouw, die nog verder gaat door het gebruik van preparaten die de bodemkwaliteit verbeteren en rekening houdt met planetaire cycli bij het zaaien en oogsten van gewassen.
Weber beweert zelfs dat onderzoeken in ontwikkelingslanden hebben aangetoond dat de omschakeling naar ecologische landbouw gemiddeld leidt tot een productieverhoging van ruim 90% (bron: McKibben 2007 “Deep Economy” en ook “Het einde van de natuur”Anthos Baarn).
Het voert te ver om alle 10 geboden uitgebreid te bespreken. Een aantal zal ik wel aanhalen.
1e Gebod: Vrijheid. “Een zo groot mogelijke autonomie van de individuele participant is de fundamentele voorwaarde voor een humanistische economie”. De vrijheid zal gezond werken in relatie tot het 2e gebod Verbondenheid. Er moeten ook duidelijke grenzen gesteld worden, terugkoppelingen noemt Weber dat. “Een opgedeeld economisch systeem waarbij de kleine bestanddelen elkaar wederzijds controleren, met elkaar concurreren en elkaar ondersteunen. We hebben duidelijke doelen nodig die niet door de overheid worden bepaald maar waarvan de totstandkoming aan de participanten wordt overgelaten”. Dit komt heel dicht in de buurt van wat Rudolf Steiner genoemd heeft de noodzaak van een associatieve economie.
Producenten, handelaren en consumenten overleggen onderling over hoeveelheid, kwaliteit en prijs van benodigde producten in een associatie.
3e Gebod: Waarachtigheid. Weber pleit hier voor transparante prijzen, waarbij alle kosten van natuur, milieu en samenleving ook meegenomen worden. “Internaliseer alle kosten”, Als de prijzen vrij mogen weerspiegelen waar schaarste en vraag heersen, zou het gebrek aan stabiliteit in de dampkring en de ecosystemen ook in de werkelijkheid zichtbaar worden. Maar zo beweert Weber de transparantie kan niet alleen door middel van prijzen bewerkstelligd worden. “Het vraagstuk van het algemeen of gemeenschappelijk bezit (de prestaties die de natuur levert) speelt ook een rol, die zullen kunstmatig ook in de prijzen meegenomen moeten worden”.
4e Gebod: Grenzen. “Een gezonde economie kan alleen functioneren als er een efficiënte verdeling van goederen is én de grondstoffen en goederen van de aarde rechtvaardig over alle bewoners van de aarde worden verdeeld!” Weber introduceert daarvoor Trusts, los van de overheid en de economie staande organisaties, die het algemeen bezit en beheer bewaken. Zo noemt hij natuurtrusts voor het beheer van water en natuur en een dampkringtrust, waar rechten geveild worden voor alle stoffen die in de atmosfeer terecht komen. Hij pleit zelfs voor een biodiversiteitstrust. Het menselijk erfgoed moet beschermd worden en mag geen particulier eigendom zijn! “Behalve de dampkring, landschappen, wateren, natuurgebieden en de genetische informatie over mensen en andere levensvormen, zouden we ook de infrastructuur van de samenleving( wegennetten, gezondheidszorg, informatienetwerken, cultuur en het financiële bestel) als gemeenschappelijk bezit moeten zien”.
Ook hier is het maar een kleine stap naar het gedachtegoed van R.Steiner die alle grond, natuur en productiemiddelen wilde onteigenen en in handen leggen van Stichtingen of Trusts. Dat moet een definitief einde maken aan de zelfverrijking van een kleine groep mensen die de helft van alle rijkdommen op aarde bezit.
“Grenzen stellen is een weg naar waarachtige prijzen, want grenzen signaleren schaarste”. Onder de juiste randvoorwaarden zal het wenselijke vanzelf de overhand krijgen. De tien geboden zijn daarvoor bedoeld.
De volledige overgang naar een ecologische landbouw, een volledige overstap naar een duurzame energieopwekking via zon, wind en water en de industrie als ecosysteem zijn dan de logische gevolgen.
Andere verrassende voorstellen zijn:
1. Reclames zijn een doorn in het oog van Weber. Hij pleit er niet voor om alle reclame te verbieden maar wel zwaar te belasten of beperkte reclamerechten uit te geven door een onafhankelijke organisatie die het algemeen belang bewaakt .
2. Voer direct een voorwaardenvrij basisinkomen in. Ieder burger heeft recht op een deel van de door de hele mensheid gecreëerde welvaart, die afkomstig is uit de inkomsten van de nieuwe gemeenschapssector.
3. De directe invoering van een Tobin belasting op het kapitaalverkeer of zeker op alle internationale deviezentransacties. Als dat 0,1 % zou bedragen zou dat 125 miljard dollar per jaar opleveren genoeg om de armoede in de wereld grotendeels op te lossen. De staat moet weer het beheer krijgen over de geldschepping en terughalen bij banken en financiële instellingen.
4. Het instellen van Toekomstraden (sluit aan bij het 10e gebod Eeuwigheid) . De democratie maar ook bedrijven hebben veelal een korte termijn perspectief. Naar analogie van een wijze raad van oudsten in een inheems dorp of indianenstam zou een groep van ervaren, wijze mensen over belangrijke beslissingen van de overheid een veto kunnen uitspreken. In Zwitserland, in de kantons Waadtland en Graubünden, bestaan ze al. “Deze organen hebben tot taak politieke besluiten te toetsen aan hun ecologische, sociale en technologische effecten voor de toekomst”.
Het laatste hoofdstuk van het boek gaat over de betekenis van een ecologische economie als anti-utopie. Weber maakt duidelijk dat het (neo-) liberalisme met de zogenaamde onzichtbare hand volgens Adam Smith wel een utopie is gebleken. Het najagen van individuele economische belangen op een vrije markt leidt niet tot een gemeenschappelijk nut/welzijn. Juist de ongebreidelde economische groei heeft grote schade toegebracht aan de mens, de natuur en het milieu. We hebben een economie met duidelijke grenzen nodig!
“Biokapitaal: De verzoening van economie, natuur en menselijkheid”
Dit boek, in 2010 in een Nederlandse vertaling uitgegeven door Ankh-Hermes, bevat een schat aan informatie over de economie maar ook over ecosystemen en filosofie.
De in Berlijn woonachtige 43-jarige auteur studeerde biologie en filosofie, maar heeft ook een ecoloog als vader en een econoom als moeder. Hij put dan ook uit verschillende wetenschappen, die voor hem als voedingsbronnen dienen. Dat is meteen opvallend te herkennen in het woordenregister, waar namen van beroemde economen, ecologen en filosofen afgewisseld worden met namen van plant- en diersoorten. In het boek is het ook herkenbaar door de afwisseling tussen enerzijds beeldende en deskundige beschrijvingen van de natuur en landschappen en anderzijds filosofische betogen, waarbij hij diepzinnig formuleert in lange volzinnen.
Het boek begint met een citaat uit 1945 van John Maynard Keynes, een van de belangrijkste grondleggers van het gereguleerde marktkapitalisme. Het luidt: “De dag is niet ver meer dat het economische vraagstuk naar de achterste rij zal worden verwezen, waar het thuishoort. Dan zullen hart en hoofd zich weer met onze eigenlijke problemen bezighouden: de vraag naar de zin van het leven en menselijke relaties, de schepping, ons gedrag en de religie”.
Deze uitspraak is de beste inleiding op het boek want de eerste hoofdstukken gaan over levensgeluk, de werkelijke waarde van het leven, de economie van het levensgeluk alsof de voorspelling van Keynes al realiteit is geworden. Weber maakt duidelijk dat niet economische groei, of meer materiële goederen/bezittingen ons werkelijk gelukkig maken. Integendeel, het maakt ons afhankelijk en onvrij.
Het kernhoofdstuk gaat over de tien geboden van een humanistische economie gebaseerd op: vrijheid, verbondenheid, waarachtigheid, grenzen, onvoorwaardelijkheid, kleinschaligheid, productiviteit, integriteit, werkelijkheid en eeuwigheid.
Als alternatief voor het doorgeschoten neo-liberalisme gebruikt Weber meestal de term humanistische economie omdat het draait om het welzijn van de mens (nu en toekomstige generaties) maar hij gebruikt ook termen als humanistische ecologie, ecologische economie en in de titel Biokapitaal. Dat is verwarrend en daarom vind ik de titel wat ongelukkig gekozen.
Weber maakt duidelijk dat het neo-liberalisme, de “laisser faire” benadering in de economie, eigenlijk de toepassing is van het Darwinisme. De natuur (en de economie) moet volledig zijn gang kunnen gaan. De evolutie is het natuurlijke gevolg van processen van concurrentie en aanpassing en zo zorgt ook de markt voor de beste economische resultaten.
Als bioloog stelt Weber echter dat de natuur en ook de economie juist duidelijke grenzen nodig hebben om gezonde kringlopen en voldoende diversiteit voort te brengen. Vandaar dat de term ecologische economie, beter dan humanistische economie, deze denkwijze het beste samenvat. Een economie die zich verantwoordt gedraagt binnen een ecologisch systeem of ecologische randvoorwaarden. Weber hecht daarom ook zeer aan de benadering van de Duitse chemisch ingenieur Baumgarten en de Amerikaanse architect McDonough, bekend geworden in het principe Craddle to Craddle(en gelijknamige boek). Producten en productieprocessen zouden zodanig ontworpen moeten worden dat afvalproducten of volledig zonder kwaliteitsverlies hergebruikt kunnen worden óf als voedingstof voor de natuur dienen.
Alleen zo kun je grondstoffen duurzaam hergebruiken en zijn economische activiteiten een weldaad voor de natuur en het ecosysteem.
De auteur gebruikt ook op meerdere plaatsen het voorbeeld van de biologische of ecologische landbouw. Een landbouwmethode die gezonde, natuurlijke producten voortbrengt zonder schade aan het ecosysteem. De gangbare, meestal grootschalige, landbouw daarentegen gebruikt grote hoeveelheden kunstmest, zware landbouwwerktuigen en gewasbeschermings-middelen (lees onkruidverdelgers) die de aarde en de natuur uitputten en zelfs zware schade toebrengen. Weber heeft kennelijk nog nooit gehoord van de biologisch dynamische landbouw, die nog verder gaat door het gebruik van preparaten die de bodemkwaliteit verbeteren en rekening houdt met planetaire cycli bij het zaaien en oogsten van gewassen.
Weber beweert zelfs dat onderzoeken in ontwikkelingslanden hebben aangetoond dat de omschakeling naar ecologische landbouw gemiddeld leidt tot een productieverhoging van ruim 90% (bron: McKibben 2007 “Deep Economy” en ook “Het einde van de natuur”Anthos Baarn).
Het voert te ver om alle 10 geboden uitgebreid te bespreken. Een aantal zal ik wel aanhalen.
1e Gebod: Vrijheid. “Een zo groot mogelijke autonomie van de individuele participant is de fundamentele voorwaarde voor een humanistische economie”. De vrijheid zal gezond werken in relatie tot het 2e gebod Verbondenheid. Er moeten ook duidelijke grenzen gesteld worden, terugkoppelingen noemt Weber dat. “Een opgedeeld economisch systeem waarbij de kleine bestanddelen elkaar wederzijds controleren, met elkaar concurreren en elkaar ondersteunen. We hebben duidelijke doelen nodig die niet door de overheid worden bepaald maar waarvan de totstandkoming aan de participanten wordt overgelaten”. Dit komt heel dicht in de buurt van wat Rudolf Steiner genoemd heeft de noodzaak van een associatieve economie.
Producenten, handelaren en consumenten overleggen onderling over hoeveelheid, kwaliteit en prijs van benodigde producten in een associatie.
3e Gebod: Waarachtigheid. Weber pleit hier voor transparante prijzen, waarbij alle kosten van natuur, milieu en samenleving ook meegenomen worden. “Internaliseer alle kosten”, Als de prijzen vrij mogen weerspiegelen waar schaarste en vraag heersen, zou het gebrek aan stabiliteit in de dampkring en de ecosystemen ook in de werkelijkheid zichtbaar worden. Maar zo beweert Weber de transparantie kan niet alleen door middel van prijzen bewerkstelligd worden. “Het vraagstuk van het algemeen of gemeenschappelijk bezit (de prestaties die de natuur levert) speelt ook een rol, die zullen kunstmatig ook in de prijzen meegenomen moeten worden”.
4e Gebod: Grenzen. “Een gezonde economie kan alleen functioneren als er een efficiënte verdeling van goederen is én de grondstoffen en goederen van de aarde rechtvaardig over alle bewoners van de aarde worden verdeeld!” Weber introduceert daarvoor Trusts, los van de overheid en de economie staande organisaties, die het algemeen bezit en beheer bewaken. Zo noemt hij natuurtrusts voor het beheer van water en natuur en een dampkringtrust, waar rechten geveild worden voor alle stoffen die in de atmosfeer terecht komen. Hij pleit zelfs voor een biodiversiteitstrust. Het menselijk erfgoed moet beschermd worden en mag geen particulier eigendom zijn! “Behalve de dampkring, landschappen, wateren, natuurgebieden en de genetische informatie over mensen en andere levensvormen, zouden we ook de infrastructuur van de samenleving( wegennetten, gezondheidszorg, informatienetwerken, cultuur en het financiële bestel) als gemeenschappelijk bezit moeten zien”.
Ook hier is het maar een kleine stap naar het gedachtegoed van R.Steiner die alle grond, natuur en productiemiddelen wilde onteigenen en in handen leggen van Stichtingen of Trusts. Dat moet een definitief einde maken aan de zelfverrijking van een kleine groep mensen die de helft van alle rijkdommen op aarde bezit.
“Grenzen stellen is een weg naar waarachtige prijzen, want grenzen signaleren schaarste”. Onder de juiste randvoorwaarden zal het wenselijke vanzelf de overhand krijgen. De tien geboden zijn daarvoor bedoeld.
De volledige overgang naar een ecologische landbouw, een volledige overstap naar een duurzame energieopwekking via zon, wind en water en de industrie als ecosysteem zijn dan de logische gevolgen.
Andere verrassende voorstellen zijn:
1. Reclames zijn een doorn in het oog van Weber. Hij pleit er niet voor om alle reclame te verbieden maar wel zwaar te belasten of beperkte reclamerechten uit te geven door een onafhankelijke organisatie die het algemeen belang bewaakt .
2. Voer direct een voorwaardenvrij basisinkomen in. Ieder burger heeft recht op een deel van de door de hele mensheid gecreëerde welvaart, die afkomstig is uit de inkomsten van de nieuwe gemeenschapssector.
3. De directe invoering van een Tobin belasting op het kapitaalverkeer of zeker op alle internationale deviezentransacties. Als dat 0,1 % zou bedragen zou dat 125 miljard dollar per jaar opleveren genoeg om de armoede in de wereld grotendeels op te lossen. De staat moet weer het beheer krijgen over de geldschepping en terughalen bij banken en financiële instellingen.
4. Het instellen van Toekomstraden (sluit aan bij het 10e gebod Eeuwigheid) . De democratie maar ook bedrijven hebben veelal een korte termijn perspectief. Naar analogie van een wijze raad van oudsten in een inheems dorp of indianenstam zou een groep van ervaren, wijze mensen over belangrijke beslissingen van de overheid een veto kunnen uitspreken. In Zwitserland, in de kantons Waadtland en Graubünden, bestaan ze al. “Deze organen hebben tot taak politieke besluiten te toetsen aan hun ecologische, sociale en technologische effecten voor de toekomst”.
Het laatste hoofdstuk van het boek gaat over de betekenis van een ecologische economie als anti-utopie. Weber maakt duidelijk dat het (neo-) liberalisme met de zogenaamde onzichtbare hand volgens Adam Smith wel een utopie is gebleken. Het najagen van individuele economische belangen op een vrije markt leidt niet tot een gemeenschappelijk nut/welzijn. Juist de ongebreidelde economische groei heeft grote schade toegebracht aan de mens, de natuur en het milieu. We hebben een economie met duidelijke grenzen nodig!
E.F.Schumacher: “ Hoe Kleiner hoe Beter”
Fritz (roepnaam) Schumacher werd in 1911 geboren in Bonn. Zijn vader was een hoogleraar in de economie en de wetenschap van de politiek. Fritz studeerde economie en wetenschap van de politiek in Oxford en vervolgde zijn studie later aan de Columbia Universiteit in New York. In 1934 keerde hij terug in Duitsland maar vluchtte in 1937 naar Engeland vanwege het opkomende nazisme. Twintig jaar was hij in dienst van de Britse Staatsmijnen. Vanaf 1970 werd hij directeur van Scott Bader & Co, een bedrijf op basis van arbeiderszelfbestuur.
Dit al in 1979 uitgegeven boek heeft als oorspronkelijke titel “Good Work” is het laatste in een reeks van 3 boeken en is pas 2 jaar na de dood van Fritz (roepnaam) Schumacher verschenen. Een collega en vriend heeft het boekje samengesteld op basis van een aantal lezingen die Schumacher in zijn laatste levensjaar hield in de VS. De meeste mensen kennen vooral zijn eerste boekje “Small is Beautiful”(in 1973 in Nederland uitgegeven onder de titel “Hou het klein”).
Het minst bekend is zijn tweede boekje “Gids voor de verdoolden” (gide for the perplexed) dat meer een filosofisch raamwerk is, een gids naar de morele waarden. Het eerste boek werd een groot succes en heeft er grote groep mensen geïnspireerd en daarmee is hij de geestelijk vader van de kleinschaligheidsbeweging geworden. In Nederland vertegenwoordigt door Stichting Mens en Milieuvriendelijk Ondernemen (MeMo), de Kleine Aarde, de Twaalf Ambachten, Stichting Kleinschalig Ondernemen (Stok) etc. Maar ook vakgroepen van Technische Universiteiten en Hogescholen hadden wel een studie- of werkgroep Aangepaste of Intermediaire technologie die zich met de ideeën van Schumacher bezig hielden, zo ook aan de TU/e waar ik zelf gestudeerd heb vanaf 1977-1984.
Mede ook door zijn ideeën was ik samen met enkele medestudenten van de studierichting Technische Bedrijfskunde actief om een boekje en tentoonstelling over Kleinschalig Ondernemen te ontwikkelen die later door heel Nederland heeft gereisd. Ook stonden wij aan de wieg van de oprichting van een Bedrijfskunde Wetenschapswinkel, die ruim 25 jaar heeft bestaan. Tijdens mijn studie heb ik ook enige jaren vrijwilligerswerk gedaan bij de kredietcommissie van Stichting Memomunt te Amsterdam en de Stichting Stok te Eindhoven.
Het is na bijna 40 jaar weer een hele ervaring om juist zijn laatste levenswerk Good Work in zijn geheel te herlezen. Na zoveel tijd kun je het nog meer op waarde schatten en heeft het nog steeds niet aan actualiteit of urgentie ingeboet.
Schumacher maakt al meteen duidelijk dat het huidige economische systeem feitelijk onhoudbaar is omdat het gebaseerd is op (te) goedkope fossiele brandstoffen en grondstoffen en zeer gewelddadig is voor de natuur en het milieu. Het voortdurend op groei gerichte economische systeem brengt de samenleving en de aarde ernstig in gevaar. Schumacher legt de schuld daarbij niet zo zeer bij het kapitalistische systeem van concurrentie en vrijhandel maar veel meer bij de technologie die veel te kapitaalintensief en vooral te grootschalig is!
Hij pleit dan ook de ontwikkeling van een meer kleinschalige, weinig kapitaalintensieve, intermediaire technologie. Door anderen wordt het ook wel aangepaste technologie genoemd, omdat deze technologie moet passen in een bepaalde omgeving, de daar aanwezige kennis en hulpbronnen. Met het door Schumacher opgerichte instituut Intermediate Technology Development Group zijn in enkele jaren tijd veel van dergelijke technologieën ontwikkeld, zoals kleinschalige, arbeidsintensieve en kapitaalarme steen-, meel-, spaanplaat-, keramiek-, textiel- en cementfabriekjes.
Deze organisatie heeft ook veel modern gereedschap en bruikbare landbouwwerktuigen ontwikkeld voor ontwikkelingslanden. Daarmee late ze zien, bewijzen ze dat het kan, dat het werkt en zeer vooruitstrevend is. Bij ontwikkelingshulp geldt tegenwoordig ook steeds meer het motto: “geef mensen de hulpmiddelen zodat zij zichzelf kunnen ontwikkelen in plaats van gratis noodhulp, voedsel of kredieten”.
Schumacher was ook een actief voorstander van biologische, kleinschalige landbouw die de vruchtbare aarde niet uitput. Dus zonder zware mechanische tractoren of combines, pesticiden, onkruidverdelgers en kunstmest. Als oprichter van de Soil Association probeerde hij in Engeland vooral deze vorm van landbouw en tuinbouw te ontwikkelen.
De oorspronkelijke titel Good Work is eigenlijk beter dan de Nederlandse titel en dermate belangrijk omdat Schumacher’s kritiek tegen grootschalige technologieën vooral gericht is op het geestdodende, zielloze werk dat het voor bijna alle productiemedewerkers oplevert.
Het is geen werk dat de mens nog uitdaagt om zijn creativiteit en vakmanschap en dus zijn mens-zijn te ontwikkelen! Grootschalige productie en ingewikkelde complexe technologische producten laten de mens zielloos achter. Hij kan er niets meer aan verbeteren of repareren.
We hebben daarom behoefte aan een technologie op menselijke maat, liefst zo kleinschalig, eenvoudig en kapitaalsarm. Dat kan zeker voor de menselijke basisbehoeften van voeding , huisvesting, kleding ed. Schumacher was realist genoeg om te beseffen dat een dergelijke technologie niet kan voor de productie van een tanker, vliegtuig of een raket. Hij wilde ook niet terug naar die goede, oude tijd, iets wat tegenstanders hem en zijn navolgers via kreten als “geitenwollen sokken mensen” verwijten. Met moderne kennis en inzichten betere producten en fabrieken ontwikkelen die de mensen dienen, dat was zijn doel.
Letterlijk omschreef hij de doeleinden van elke menselijke arbeid als volgt:
1.productie van noodzakelijke en nuttige goederen en diensten.
2.gelegenheid om onze talenten en kwaliteiten te gebruiken, te oefenen en verder te ontwikkelen, te vervolmaken.
3.dienstbaarheid aan en samenwerking met andere mensen om het menselijk aangeboren egoïsme te overwinnen.
Schumacher blijkt een zeer christelijk en ook spiritueel geïnspireerd iemand te zijn, die de Bijbel maar ook het Boeddhisme goed kent.
Niet welvaart maar geluk en welzijn moeten voorop staan. We moeten af van het blinde vertrouwen in meer groei van het bruto binnenlands product.
Dit al in 1979 uitgegeven boek heeft als oorspronkelijke titel “Good Work” is het laatste in een reeks van 3 boeken en is pas 2 jaar na de dood van Fritz (roepnaam) Schumacher verschenen. Een collega en vriend heeft het boekje samengesteld op basis van een aantal lezingen die Schumacher in zijn laatste levensjaar hield in de VS. De meeste mensen kennen vooral zijn eerste boekje “Small is Beautiful”(in 1973 in Nederland uitgegeven onder de titel “Hou het klein”).
Het minst bekend is zijn tweede boekje “Gids voor de verdoolden” (gide for the perplexed) dat meer een filosofisch raamwerk is, een gids naar de morele waarden. Het eerste boek werd een groot succes en heeft er grote groep mensen geïnspireerd en daarmee is hij de geestelijk vader van de kleinschaligheidsbeweging geworden. In Nederland vertegenwoordigt door Stichting Mens en Milieuvriendelijk Ondernemen (MeMo), de Kleine Aarde, de Twaalf Ambachten, Stichting Kleinschalig Ondernemen (Stok) etc. Maar ook vakgroepen van Technische Universiteiten en Hogescholen hadden wel een studie- of werkgroep Aangepaste of Intermediaire technologie die zich met de ideeën van Schumacher bezig hielden, zo ook aan de TU/e waar ik zelf gestudeerd heb vanaf 1977-1984.
Mede ook door zijn ideeën was ik samen met enkele medestudenten van de studierichting Technische Bedrijfskunde actief om een boekje en tentoonstelling over Kleinschalig Ondernemen te ontwikkelen die later door heel Nederland heeft gereisd. Ook stonden wij aan de wieg van de oprichting van een Bedrijfskunde Wetenschapswinkel, die ruim 25 jaar heeft bestaan. Tijdens mijn studie heb ik ook enige jaren vrijwilligerswerk gedaan bij de kredietcommissie van Stichting Memomunt te Amsterdam en de Stichting Stok te Eindhoven.
Het is na bijna 40 jaar weer een hele ervaring om juist zijn laatste levenswerk Good Work in zijn geheel te herlezen. Na zoveel tijd kun je het nog meer op waarde schatten en heeft het nog steeds niet aan actualiteit of urgentie ingeboet.
Schumacher maakt al meteen duidelijk dat het huidige economische systeem feitelijk onhoudbaar is omdat het gebaseerd is op (te) goedkope fossiele brandstoffen en grondstoffen en zeer gewelddadig is voor de natuur en het milieu. Het voortdurend op groei gerichte economische systeem brengt de samenleving en de aarde ernstig in gevaar. Schumacher legt de schuld daarbij niet zo zeer bij het kapitalistische systeem van concurrentie en vrijhandel maar veel meer bij de technologie die veel te kapitaalintensief en vooral te grootschalig is!
Hij pleit dan ook de ontwikkeling van een meer kleinschalige, weinig kapitaalintensieve, intermediaire technologie. Door anderen wordt het ook wel aangepaste technologie genoemd, omdat deze technologie moet passen in een bepaalde omgeving, de daar aanwezige kennis en hulpbronnen. Met het door Schumacher opgerichte instituut Intermediate Technology Development Group zijn in enkele jaren tijd veel van dergelijke technologieën ontwikkeld, zoals kleinschalige, arbeidsintensieve en kapitaalarme steen-, meel-, spaanplaat-, keramiek-, textiel- en cementfabriekjes.
Deze organisatie heeft ook veel modern gereedschap en bruikbare landbouwwerktuigen ontwikkeld voor ontwikkelingslanden. Daarmee late ze zien, bewijzen ze dat het kan, dat het werkt en zeer vooruitstrevend is. Bij ontwikkelingshulp geldt tegenwoordig ook steeds meer het motto: “geef mensen de hulpmiddelen zodat zij zichzelf kunnen ontwikkelen in plaats van gratis noodhulp, voedsel of kredieten”.
Schumacher was ook een actief voorstander van biologische, kleinschalige landbouw die de vruchtbare aarde niet uitput. Dus zonder zware mechanische tractoren of combines, pesticiden, onkruidverdelgers en kunstmest. Als oprichter van de Soil Association probeerde hij in Engeland vooral deze vorm van landbouw en tuinbouw te ontwikkelen.
De oorspronkelijke titel Good Work is eigenlijk beter dan de Nederlandse titel en dermate belangrijk omdat Schumacher’s kritiek tegen grootschalige technologieën vooral gericht is op het geestdodende, zielloze werk dat het voor bijna alle productiemedewerkers oplevert.
Het is geen werk dat de mens nog uitdaagt om zijn creativiteit en vakmanschap en dus zijn mens-zijn te ontwikkelen! Grootschalige productie en ingewikkelde complexe technologische producten laten de mens zielloos achter. Hij kan er niets meer aan verbeteren of repareren.
We hebben daarom behoefte aan een technologie op menselijke maat, liefst zo kleinschalig, eenvoudig en kapitaalsarm. Dat kan zeker voor de menselijke basisbehoeften van voeding , huisvesting, kleding ed. Schumacher was realist genoeg om te beseffen dat een dergelijke technologie niet kan voor de productie van een tanker, vliegtuig of een raket. Hij wilde ook niet terug naar die goede, oude tijd, iets wat tegenstanders hem en zijn navolgers via kreten als “geitenwollen sokken mensen” verwijten. Met moderne kennis en inzichten betere producten en fabrieken ontwikkelen die de mensen dienen, dat was zijn doel.
Letterlijk omschreef hij de doeleinden van elke menselijke arbeid als volgt:
1.productie van noodzakelijke en nuttige goederen en diensten.
2.gelegenheid om onze talenten en kwaliteiten te gebruiken, te oefenen en verder te ontwikkelen, te vervolmaken.
3.dienstbaarheid aan en samenwerking met andere mensen om het menselijk aangeboren egoïsme te overwinnen.
Schumacher blijkt een zeer christelijk en ook spiritueel geïnspireerd iemand te zijn, die de Bijbel maar ook het Boeddhisme goed kent.
Niet welvaart maar geluk en welzijn moeten voorop staan. We moeten af van het blinde vertrouwen in meer groei van het bruto binnenlands product.
IV. Bouwstenen voor een Solidaire Economie :
Schaarse goederen en Duurzame producten.
Zoals in alle middelbare schoolboekjes al beweerd wordt, houdt de economie zich alleen bezig met schaarse goederen. Niet schaarse goederen zijn voor iedereen, altijd en overal vrij beschikbaar. De lucht die we inademen is daar een voorbeeld van. Het is geen schaars goed tenzij we in de toekomst de luchtkwaliteit zodanig hebben aangetast dat iedereen gedwongen is (zuivere) lucht via een flesje tot zich te nemen. Dan is het dus een schaars goed geworden.
Voor vrije of niet schaarse goederen hoeven we dus ook geen prijs te betalen. Alleen economische, dus schaarse goederen, hebben een prijs. De prijs is een zelfs uitdrukking van de schaarste van een product.
Met economische, schaarse goederen is het daarom ook belangrijk dat we hier efficiënt en effectief mee om moeten gaan. Efficiënt omdat we alle (onnodige) verspillingen willen tegengaan en we dus een product tegen zo laag mogelijke kosten willen aanbieden. Duurzame producten hebben dus de voorkeur omdat zij steeds minder energie en grondstoffen verbruiken.
Effectief wil in dit verband zeggen dat we producten op de juiste plaats en in de juiste hoeveelheid bij de juiste doelgroep willen aanbieden. Hier speelt ook rechtvaardigheid een rol, want iedereen op de wereld heeft recht op een gelijkmatig deel van de grondstoffen en opbrengsten van natuur en milieu.
Via een eerlijke verdeling zou de hele wereldbevolking de beschikking moeten hebben over voldoende voedsel, energie, kapitaal en hulpmiddelen. Dat vergt een mondiale coördinatie, afstemming en organisatie.
Een organisatie die dat probeert is het IEA (internationaal energie agentschap), waarin de belangrijkste olie- en gas- producerende landen zijn vertegenwoordigd. In goed onderling overleg worden daar afspraken gemaakt over het afstemmen van de productie van energie-hoeveelheden om te voldoen aan de vraag en ontwikkelingen in de markt. Dit agentschap functioneert al decennia naar behoren en slechts weinigen zijn zich er bewust van dat dit indruist tegen het principe van een vrije markt en vrije economische mededinging.
Hier worden namelijk hoeveelheidsafspraken gemaakt die volgens de Nederlandse wet op de mededinging feitelijk verboden zijn. De Nma of de internationale tegenhanger van GATT(general agreement on Tarifs and Trade) en de World Trade Organisation (WTO) hebben het IAE nog nooit ter verantwoording geroepen. Energievoorziening en –zekerheid is kennelijk van een dermate groot politiek en economisch belang dat dit oogluikend geaccepteerd wordt.
De afstemming van vraag en aanbod kan dus enerzijds via de markt of beurs plaatvinden of via centrale afspraken tussen alle betrokken partijen. Afstemming via de markt leidt mogelijk tot prijsfluctuaties en speculatie doordat grote financiële of marktpartijen veel invloed kunnen uitoefenen. Dat is zeker niet efficiënt en effectief maar kan leiden tot grote verspilling (en dus schaarste) en tot een onrechtmatige verdeling. Centrale afspraken hebben daarentegen de voorkeur, niet alleen voor energiedragers, maar ook voor voedsel, primaire levensproducten en kapitaal. Helaas ontbreken daarvoor nog de noodzakelijke mondiale organisaties.
Een centrale mondiale overlegeconomie zou voor een aantal primaire levensproducten inderdaad echter de voorkeur genieten boven een verdeling volgens de grillen van de markt.
Eerlijke Prijsvorming en Beloning
Laten we beginnen met een voorbeeld. Zo kennen we allemaal het principe van hoeveelheidkorting. Indien je een grotere partij bestelt krijgt je extra korting. Dat bevordert schaalvergroting en bevoordeelt dus grotere bedrijven. Een slimme commerciële verleidingstruc zou je kunnen zeggen.
Hetzelfde heb je ook in de bankwereld, maar dan tegengesteld omdat er sprake is van een hoeveelheidbonus. Wie een spaartegoed heeft kan erover meepraten. Iemand met een klein saldo krijgt een laag rentepercentage en iemand met een groot saldo krijgt een duidelijk hoger rentepercentage. Als argument wordt gebruikt de verschillen in administratieve kosten. Meerdere kleine rekeningen vergen meer administratie- en organisatiekosten dan één grote rekening. Met de huidige digitalisering klopt dat echter niet meer. Feitelijk staat dit ook haaks op principes van rechtvaardigheid of solidariteit.
Het is een vorm van discriminatie, maar wel in het voordeel van de rijkere persoon. Zo vergroot je de inkomens- en vermogenverschillen. Wie al rijk is, verdient relatief meer dan wie een laag vermogen heeft. Natuurlijk is het bedoeld om mensen te verleiden meer te sparen (en dus minder te consumeren!).
In een solidaire economie zou het juist omgekeerd moeten zijn. De kleinere spaarder zou extra gestimuleerd moeten worden met juist een hoger percentage ten opzichte van een grootverdiener en –spaarder. Dit principe kennen we ook in ons progressieve belastingstelsel. Een hoger inkomen wordt belast met een hoger belastingpercentage. De overheid tracht dus bewust wel iets aan verkleining van de inkomensverschillen te doen onder het motto van sterke schouders kunnen zwaarder belast worden. Een rechtvaardig principe lijkt me.
Het belastingstelsel kan echter nog veel solidairder gemaakt worden.
Zo gaan er tegenwoordig ook stemmen op om de premies voor de basisverzekering
voor ziektekosten inkomensafhankelijk te maken en daarmee zou de solidariteit nog verder in ere worden hersteld. Die solidariteit bestond er ook al in een andere vorm. Iedereen betaalt namelijk premie en uit de totale pot worden de ziektekosten betaald van mensen die gebruik van de gezondheidszorg (moeten) maken.
De premies voor een aantal sociale verzekeringen treffen de lagere inkomens ook zwaarder dan de hogere inkomens. De premies voor de werknemersverzekeringen WAO, WW en ZVW (zorgverzekeringswet) worden geheven tot een bepaald maximum premieloon (€ 46.204,83/jaar in 2008). Hogere inkomens betalen dus relatief veel minder. Helaas dus een omgekeerde solidariteit, die bovendien onrechtvaardig is. Het is alsof lagere inkomens-groepen meer gebruik maken van deze sociale verzekeringen en daarom meer moeten betalen.
Bij het openbaar vervoer, dat beschouwd wordt als een publieke dienst zien we wel voorbeelden van een eerlijke tariefstelling. Daar worden baby’s, studenten (Ov-chip) en ouderen (65+ kaart) en dus de financieel zwakkeren, bevoordeeld ten opzichte van de volwassen passagier.
Een ander schrijnend voorbeeld betreft de energietarieven. Daar maakt men onderscheid in klein- en grootverbruikertarieven. Het kleinverbruikertarief (voor electriciteit), bedoelt voor particulieren en gezinnen, is bijna twee keer zo hoog als het tarief voor bedrijven en grote afnemers. Je betaalt € 8,65 cent per kWh bij een verbruik tot 10.000 kWh per jaar versus € 4,46 cent per kWh bij een hoog verbruik (tarieven voor 2008). Privégebruik van energie (voor persoonlijke doeleinden en passend binnen de eerste levensbehoeften van mensen) is dus duurder dan het commerciële, bedrijfsmatige gebruik van energie door bedrijven??
Een zekere onrechtvaardigheid, maar wel passend binnen de economische logica van “hoe meer hoe beter”! Het is ook een vorm van hoeveelheidskorting want je probeert de klant namelijk te verleiden om méér af te nemen. In dit geval is het wel een benadeling van de zwakste partij, in dit geval de burger.
Het gezegde “The poor pay more” is hierop van toepassing! De vrijheid van het economische handelen lijdt in deze situaties tot onrechtvaardige en niet solidaire prijsstellingen. Je zou eerder moeten spreken van een zuinigheidsbonus in plaats van hoeveelheidkorting !
Mensen die weinig energie en andere schaarse goederen gebruiken zou je juist moeten belonen. Het motto van de overheid via milieuwetgeving “de vervuiler betaalt” past ook in dit denken. Dus gewenst economisch gedrag belonen en met respect voor financiële draagkracht.
Een energiebedrijf dat deze moedige gedachte heeft omarmd is Oxxio, een relatief kleine energieleverancier die april 2008 een paginagrote advertentie plaatste in een dagblad waarin ze klanten opriep om over te stappen waarbij de regeling gold dat als klanten na drie jaar een energiebesparing van 10% op hun rekening realiseren zij dan een bonus krijgen van € 300.
Letterlijk zeggen zij:”Met deze bespaarbonus wil Oxxio consumenten aanzetten nu eens echt minder energie te verbruiken. Wij willen dat onze klanten minder bij ons afnemen. En het is ons menens. De tijd van alleen maar praten over klimaatverandering is volgens ons nu dus echt voorbij. Met behulp van deze actie kan iedereen over een periode van drie jaar 10% minder energie verbruiken dan op dit moment. Natuurlijk helpen we iedereen daarbij, onder meer via onze 'slimme meter'. Met 10% lager verbruik zijn de kosten natuurlijk al lager, maar daar doen we dus nog een schepje bovenop. Een commerciële leverancier die minder wil gaan verkopen aan zijn klanten lijkt wellicht wat vreemd, maar we zien het als een investering in onze klanten. Een investering in het aantrekken van nieuwe klanten en in het aanpakken van het klimaatprobleem. Als eerste energieleverancier willen we serieus werk maken van energie besparen. We willen zoveel mogelijk klanten die zo weinig mogelijk energie verbruiken, want de groenste energie is energie die je niet gebruikt!”
Een ander schrijnend voorbeeld zijn de vliegtarieven. Laten we bijvoorbeeld de KLM nemen. Die hanteert een schimmig tarievenstelsel waar niemand wijs uit wordt, maar waarvan wel meteen duidelijk is dat de kortste afstanden zeker niet het goedkoopste zijn.
Als je vanuit Amsterdam naar New York retour wil vliegen dan betaalde je daar in mei 2008 bijna € 600 voor. Doe je dat vanuit London(wel via Amsterdam) dan kost het maar
€ 341, vanuit Madrid € 340, vanuit Frankfurt € 507 en vanuit Rome € 517 . De laatste steden gaan ook allemaal via Amsterdam. Datzelfde zie je bij een vlucht naar Johannesburg in Zuid Afrika. Vanuit Bremen met de KLM kost het € 730 en vanuit Amsterdam € 350 meer , namelijk € 1080.
Waarom zijn burgers uit andere Europese landen goedkoper af terwijl ze een duidelijk langere afstand moeten afleggen? Deze prijzen zijn dus geen afspiegeling van de werkelijk gemaakte kosten maar hebben meer te maken met de mate van concurrentie en marktmisbruik.
KLM wil graag klanten werven in andere landen, die normaal de voorkeur aan hun moedermaatschappij zouden geven. Jammer voor de Nederlanders die op Schiphol ook al te maken hebben met de hoogste vlieghavenkosten van heel Europa en bijkomende hoge parkeerkosten. Nederlanders hebben de neiging gekregen om te boeken via andere Europese luchthavens omdat het goedkoper is, maar dat leidt dus tot meer vliegkilometers en milieubelasting. Verder is het zo dat de ticketprijzen bijna van dag tot dag verschillen als waren het beurskoersen.
Een ander probleem zijn de zogenaamde kleine maatschappijen die als prijsvechters bekend staan. Ryan Air is daar het beste voorbeeld van, die voor belachelijk lage prijzen vluchten verzorgt binnen Europa. Zo goedkoop zelfs dat met een auto Nederland uitrijden al duurder is. Zo jaag je iedereen het vliegtuig in en interesseert het milieu of de klimaatverandering opeens niemand meer. De eenzijdig door Nederland ingevoerde vlieg- of ecotax per 1 juli 2008 zal deze stroom zeker ook niet tegenhouden, integendeel meer Nederlanders zullen vanuit andere Europese luchthavens vertrekken. De ecotax is korte tijd later ook weer afgeschaft. Een donatie doen om klimaatneutraal te reizen is ook slechts een doekje voor het bloeden. Het vliegen is feitelijk te goedkoop in vergelijking met andere vervoersmogelijkheden. Dat komt omdat in de luchtvaart geen BTW geheven mag worden, volgens internationale afspraken, en dat ook de kerosine accijnsvrij is. Trein-, bus- , taxi- en scheepvaartverkeer hebben die financiële voordelen niet.
Vliegen is dus ook veel te goedkoop en de overige kosten worden afgewenteld op het milieu, het personeel en uiteindelijk dus ook de belastingbetaler.
Gelukkig heeft de EU besloten met ingang van 2012 om de luchtvaartsector wel te laten vallen onder het Emission Trading System. Luchtvaartmaatschappijen moet daarvoor rechten kopen (en deels krijgen) al naar gelang hun CO2 uitstoot. Daardoor worden luchtvaartmaatschappijen geprikkeld om met zuinigere en schonere brandstoffen en motoren te vliegen of zelfs minder te vliegen. De VS en China zijn uitgesproken tegenstanders van dit systeem maar zullen zich moeten aanpassen als zij in Europa vliegen.
Eerlijke prijsvorming is ook hard nodig in andere sectoren.
Onderstaand voorbeeld is afkomstig van Amnesty International over merkschoenen.
De verkoopprijs in een Amerikaanse winkel bedraagt $ 49,99 .
Af: Grondstofkosten (Amerikaans leer) $ 10,95
Loonkosten Chinese arbeiders $ 1,30
Winst Chinese fabriekseigenaar $ 1,88
Winst Amerikaanse merkeigenaar $ 3,46
Reclamekosten $ 5,25
Transportkosten China/VS $ 1,46
Winstmarge groothandel en winkelbedrijf $ 25,69
De fysieke arbeid wordt zeer ondergewaardeerd ten opzichte van de creatieve en ondernemersactiviteit maar er is ook in belangrijke mate sprake van marktmacht. De film China Blue laat hetzelfde patroon zien voor de productie en verkoop van spijkerbroeken.
Een auteur van een boek mag blij zijn als hij 6 tot 8 % van de verkoopprijs als auteursvergoeding krijgt. De boekhandel, de eindschakel in de bedrijfskolom heeft een 50% marge. De rest gaat naar uitgever, drukker en groothandel (maximaal 42 tot 44%) . De geestelijke vader, de uitvinder, de kunstenaar zij krijgen allemaal de laagste vergoeding .
Recentelijk is bekend geworden dat de Bond van Schrijvers inmiddels een hoger tarief van 20 à 25% hebben afgesproken met uitgevers!
De creatieve kwaliteit wordt dus lager gewaardeerd dan de commerciële kwaliteit in het hele productie proces. Idem in de muziek- en filmbranche.
In de VS zijn eind 2007 stakingen uitgebroken van regisseurs, scripts- en scenarioschrijvers van tv-producties en films. Zij eisten een hogere vergoeding vooral wanneer het eindproduct niet eenmalig maar meerdere keren vertoond wordt op tv en internet. Na bijna 14 weken staken lag er een akkoord dat tegemoet kwam aan deze eisen.
De Oostenrijkse econoom Schumacher introduceerde het begrip optimale economische schaal. Hij was niet principieel voor kleinschaligheid, maar beweerde juist dat iedere economische activiteit zijn/haar eigen (optimale) schaal heeft. Bij delfstofwinning en energieopwekking is dat evident want dat is afhankelijk van de vindplaats en mogelijkheden. Ook voor landbouw geldt dat de klimatologische en geografische omstandigheden bepalend zijn voor het meest productief telen van soorten gewassen. Tomaten en paprika’s telen in een kas (met extra verlichting en voeding), omdat het klimaat het eigenlijk niet toelaat, is economisch gezien verspilling en onwenselijk. Tropisch hardhout in ruwe boomstammen transporten over zee om ze elders verder te verwerken tot planken en kasten is ook improductief. Je kunt beter de eerste bewerkingen van het schillen van stammen en het zagen tot planken beter dicht bij de plaats van herkomst doen. Mondialisering is een feit en een economisch gegeven dat echter wel voor verbetering vatbaar is. Wij moeten namelijk niet gesubsidieerde producten over de halve aardbol vervoeren en daarmee de plaatselijke producten uit de markt prijzen. Dat gebeurt wel met bijvoorbeeld melk, groenten en vlees.
De mondiale vrije markteconomie is een keiharde leugen omdat het een strijd is tussen kapitaalkrachtige multinationals tegenover de beperkte economische macht van kleine boeren en handelaren. Dat is een ongelijke en oneerlijke strijd, die met rechtvaardige internationale overlegvormen en afspraken bestreden dient te worden. De WTO en de beweging voor fairtrade doen hierin al enig heilzaam werk.
Interessant is ook om eens naar kredieten en hypotheken te kijken, omdat die recent zo in het nieuws zijn geweest vanwege de financiële crisis eind 2007. De oorzaak zouden de “slechte” hypotheken zijn die in de VS werden uitgegeven aan de laagste inkomensgroepen. Hebben arme mensen dan geen recht op huisvesting? Juist wel, maar daar moet in de prijsstelling dan ook rekening mee gehouden worden. Kapitaalkrachtige burgers zouden juist een hogere hypotheekrente moeten betalen dan armlastige burgers. Nu weten we dat het omgekeerde is gebeurd. Mensen met nauwelijks een inkomen kregen hypotheken tegen rentepercentages die de eerste jaren zeer laag waren, maar daarna snel stegen. Geen probleem in een tijd waarin de economie floreert en de huizenprijzen stijgen en de rentepercentages relatief laag zijn.
Het lijkt in eerste instantie misschien een onlogische gedachte om armere mensen een lagere rente te laten betalen dan de kapitaalkrachtige burgers, want de meeste economen denken in risico’s, maar toch is het realistischer en rechtvaardiger . Een armer iemand heeft inderdaad misschien een groter risico om zijn hypotheek niet meer af te kunnen lossen, omdat hij zijn baan eventueel eerder kwijtraakt of andere schulden maakt. Bij een hypotheek is echter altijd het huis het onderpand, dat de bank dan automatisch in handen krijgt. Daar staat dus echter tegenover dat kleinere woningen namelijk couranter (gemakkelijker te verkopen) zijn dan grotere, duurdere huizen. Zij zijn dus veel gemakkelijker te verkopen omdat er meer vraag naar is. Dus de facto is het risico niet groter maar eerder kleiner en daarom mag het rentepercentage lager zijn!
De ervaring dat kleine leners juist betrouwbaarder zijn wat hun betalingsdiscipline betreft is ook aangetoond bij microkredieten. Bij microkredieten gaat het om kleine bedragen tot ongeveer honderd euro met een looptijd van een jaar tegen een verrassend hoge rente (25 % en hoger). Dat is veel hoger dan de rente die wij betalen voor rood staan op een bankrekening of persoonlijke leningen en bij het gebruik van credit cards waar tot 18% rente gerekend wordt. Toch is de betalingsdiscipline van de kleinste kredietnemers juist erg groot, zo is de laatste jaren gebleken en de risico’s klein. Geen wonder dat nu ook de grotere banken inspringen op deze lucratieve markt.
Toen ik de Triodosbank (een van de eerste Nederlandse banken die hieraan mee deden) per email de vraag stelde waarom de rente 25% bedroeg, heb ik helaas nooit antwoord gekregen.
Een gepaster lager tarief zou echter veel eerlijker zijn.
Het zou in het algemeen beter zijn om het beheer van het geldverkeer (giraal en chartaal) weer bij de overheid te leggen zodat banken en instellingen zich volgens eerlijke, solidaire regels en wetten gedragen. Een goed voorbeeld is de Noord Dakota Bank.
In een artikel in de New York Times in augustus 2011 wordt ingegaan op de macro-economische successen van deze Amerikaanse Staat.
Noord Dakota is een staat die ligt tegen de grens met Canada en heeft na Texas de grootste olie- en gasvoorraad van de VS. Zelfs tijdens de laatste drie crisisjaren heeft deze Staat een opvallend succes geboekt. Het werkeloosheidspercentage ligt op 3,3 % en dat is bijna de helft van dat in Nederland( 5,5%) en zelfs op een derde van het gemiddelde Amerikaanse werkeloosheidscijfer van 9,1% ! Daarnaast groeide de werkgelegenheid jaarlijks met 5,2 % terwijl die in heel de VS stagneert. Verder heeft Noord Dakota een overheidsoverschot (meer inkomsten dan uitgaven) en kon de regering er zelfs de belastingen verlagen!
Een journaliste is gaan zoeken naar oorzaken die dit kunnen verklaren. Ligt het aan de grote olie- en gasvoorraden? Nee, want dan zou Texas dezelfde positieve cijfers laten zien en dat is juist niet het geval. Uiteindelijk vond zij een verklaring in de Bank of North Dakota (BND).
De enige bank in overheidshanden in deze staat, heeft mogelijk voor een groot deel aan dit succes bijgedragen. De BND is ontstaan in 1919 na een agrarische revolutie waarbij de overheid een sociaal experiment onder staatscontrole wilde starten, om de afhankelijkheid van de private banken uit andere staten te doorbreken. De BND is in de loop der jaren steeds succesvoller geworden en heeft inmiddels een groot aantal financiële diensten ontwikkeld om ondernemingen en agrarische bedrijven tegen lage kosten te financieren. Men heeft ook een goedkoop programma voor startende ondernemers en zelfs studentleningen.
In 2010 was de netto winst met 6,5 % gestegen tot $ 61,9 miljoen. Het was het zevende jaar op rij met positieve winstcijfers. Deze bank is erin geslaagd om als geldinstelling haar middelen in dienst te stellen van de gemeenschap en de economie. Een deel van de winst wordt gestort in een algemeen fonds waaruit maatschappelijke projecten gefinancierd worden.
Dankzij deze bank draait de hele samenleving goed en kan de overheid zelfs belastingen verlagen! Dit evidence based voorbeeld zou navolging verdienen.
Het is me al vaker opgevallen dat ondernemers en managers veel wetenschappelijke inzichten niet kennen of negeren en liever blijven vasthouden aan hun eigen verstandslogica.
Zo heeft gedegen wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat bedrijven die serieus werk maken van Human Relations Management (HRM), waardoor het personeel eerder vaste banen krijgt, betere salarissen betaald krijgt en veel geld uitgetrokken wordt voor opleidingen en bijscholing uiteindelijk betere economische resultaten behalen (omzet en winst)! Hogere personeelskosten betekenen dus niet automatisch lagere winsten! De positieve effecten van goed personeelsbeleid lijden juist ook tot lagere kosten (verloop en verzuim).
Toch horen we werkgevers en hun vertegenwoordigers (VNO en NCW) steeds maar weer beweren dat de ontslagregels versoepeld moeten worden waardoor er meer personeel aangesteld kan worden en de economie zal groeien. Een drogredenering die ook door prof. Kleinknecht meermaals is bestreden.
Hetzelfde geldt voor de effecten van bedrijven die bewust met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen( afgekort MVO) in de weer zijn. Ook zij halen, zo heeft een recent onderzoek dat gepubliceerd is in het vakblad Economisch Statistische Berichten (aug. 2007) aangetoond, significant betere bedrijfsresultaten in termen van rendement op eigen vermogen en marktwaarde. Toch verklaren ondernemers en hun vertegenwoordigers dat MVO de internationale concurrentiepositie aantast. Datzelfde werd ook beweerd van de strengere door de overheid ingestelde milieuwetgeving in de jaren tachtig. Ook dat bleek achteraf niet waar te zijn ! Het zou ondernemers helpen als zij zich ook van wetenschappelijke inzichten op de hoogte zouden houden.
Voor een solidaire economie is het nodig dat wij efficiënt en effectief met alle grond- en hulpstoffen omgaan want het zijn allemaal schaarse (economische) goederen . Daarnaast moeten ze bovendien eerlijk en rechtvaardig verdeeld worden over de hele wereld-gemeenschap. We hebben daarom behoefte aan duurzame producten.
Het beste voorbeeld dat ik ben tegengekomen is de visie van Braungart en McDonough en die is uitgewerkt in hun boekje “Craddle tot Craddle”(ook wel C2C). Zij geven aan dat economische groei op zich geen probleem is als de groei maar volledig duurzaam is.
Dus producten zo ontwerpen dat ze volledig en zonder kwaliteitsverlies weer in de technische productcyclus kunnen worden opgenomen (upcycling noemen ze dat) of volledig biologisch en zonder enig gezondheidsrisico afbreekbaar is. De natuur kenmerkt zich ook door een uitbundige en overvloedige groei en daar is nooit sprake van verspilling als je ook de grote ecologische kringlopen erbij betrekt. Zij beschrijven het voorbeeld van de kersenboom met zijn overvloedige bloesemrijkdom. Niet alle bloesem is nodig om uit te groeien tot vruchten. Alle producten aan het eind van hun levenscyclus moeten weer als voedingsstoffen dienen voor biologische of technische processen. Alle afval is voedsel zo luidt ook de ondertitel van hun boek. De natuur werkt ook volgens ingenieuze kringlopen waarin afval niet bestaat. Daar zouden we in de economie die gebruik maakt van natuurlijke hulpbronnen ook naar moeten streven. Volgens die principes hebben ze een volledig duurzaam boek ontwikkeld, niet van papier maar van polymeren (nieuw soort kunststof) die oneindig recyclebaar zijn zonder kwaliteitsverlies. De gebruikte inkt is niet giftig en kan eenvoudig van het polymeer afgewassen worden met een veilig chemisch proces of met heel heet water. Zo kunnen de kunststoffen en de inkt weer teruggewonnen worden en hergebruikt. Bijkomstig voordeel is dat het boek waterafstotend is zodat je het zelfs in bad kunt lezen.
Nokia heeft inmiddels een mobiele telefoon ontwikkeld die volledig bestaat uit ge-upcycled materiaal - dat wil zeggen: gerecycled materiaal dat niet van mindere kwaliteit is dan de stof waaruit het is verkregen. De buitenkant van de 'Remade' is gemaakt van oude frisdrankflessen en het toetsenbord van autobanden. Ook aluminium blikjes zijn in de telefoon verwerkt. Michael Braungart krijgt in Venlo een leerstoel op het gebied van cradle to cradle. Dat is besloten door de gemeente Venlo en de Kamer van Koophandel Limburg. Zij hebben het bureau van Braungart ook ingehuurd om de komende Floriade in Venlo volledig duurzaam te ontwikkelen. Zij willen daarmee de meest duurzame regio ter wereld worden.
Ook zijn ze betrokken bij een project om de snelweg door Maastricht op een duurzame manier te ontwikkelen.
Voor Ford Motor Company hebben Braungart en McDonough hun oudste fabriek van auto’s gevestigd in de plaats Dearborn in de staat Michigan volledig herontwikkeld voor een bedrag van $ 2 miljard. Het moest zo veilig zijn dat de kinderen van de fabrieksarbeiders er ongehinderd kunnen spelen. De ernstig vervuilde grond werd op een geheel nieuwe ter plaatse ontwikkelde methode gezuiverd met speciaal gekozen planten voor fytosanering.
Voor het concern Unilever hebben zij een nieuwe gezonde en duurzame douchegel ontwik-keld waarvoor later ook een nieuwe verpakking nodig was omdat juist de kunststof flacon nog antimoon lekte. Ook ontwikkelde zij een duurzame vloerbedekking voor een Zwitserse firma, een duurzame bureaustoel en een duurzame schoen voor Nike.
Bij al hun pogingen hadden zij moeite om de exacte samenstelling van producten te achterhalen omdat fabrikanten die meestal niet meteen prijsgeven. In de meeste producten zitten echter een groot aantal chemische stoffen waarvan we de gezondheidsrisico’s soms ook maar ten dele kennen. Het kan gaan om kankerverwekkende stoffen zoals asbest maar ook om toxische, teratogene en mutagene stoffen of op een andere manier schadelijk voor mens en milieu.
Braungart is begonnen met een lijst van stoffen verdeeld over drie categorieën; de P-lijst met positieve stoffen, de X-lijst met meest problematische stoffen (zoals benzeen,vinylchloride, antimoon, chroom etc.) en een G-lijst (grijs gebied). Het is een begin en gewlukkig heeft de EU inmiddels ook besloten om via project Reach een beter beeld te krijgen van de effecten van chemische stoffen. Zo is het bedrijf van Gansewinkel, van oorsprong een vuilnisophaler, maar die nu de principes van C2C heeft omarmd, steeds meer een adviesbureau voor bedrijven geworden. Zij adviseren op het gebied van het beperken en scheiden van afvalstromen, terwijl ze jaren geleden alleen bezig waren met het plaatsen en ophalen van vuilniscontainers. Gezien de toenemende vraag naar specifieke materiaal- en proceskennis hebben zij ook steeds meer hoogopgeleide medewerkers in dienst en ontwikkelt het zich steeds meer tot een “high tech” bedrijf.
Enige scepsis over de C2C-visie komt uit de hoek van de Club van Rome adepten die betwijfelen of deze onbelemmerde (duurzame economische) groei wel haalbaar en realistisch is. Zoals ook uit hun rapport “Grenzen aan de groei” blijkt zien zij overbevolking en uitputting van de natuurlijke hulpbronnen toch als onafwendbaar, waar alleen via minder produceren en minder consumeren tegenwicht aan geboden kan worden.
Dus producten zo ontwerpen dat ze volledig en zonder kwaliteitsverlies weer in de technische productcyclus kunnen worden opgenomen (upcycling noemen ze dat) of volledig biologisch en zonder enig gezondheidsrisico afbreekbaar is. De natuur kenmerkt zich ook door een uitbundige en overvloedige groei en daar is nooit sprake van verspilling als je ook de grote ecologische kringlopen erbij betrekt. Zij beschrijven het voorbeeld van de kersenboom met zijn overvloedige bloesemrijkdom. Niet alle bloesem is nodig om uit te groeien tot vruchten. Alle producten aan het eind van hun levenscyclus moeten weer als voedingsstoffen dienen voor biologische of technische processen. Alle afval is voedsel zo luidt ook de ondertitel van hun boek. De natuur werkt ook volgens ingenieuze kringlopen waarin afval niet bestaat. Daar zouden we in de economie die gebruik maakt van natuurlijke hulpbronnen ook naar moeten streven. Volgens die principes hebben ze een volledig duurzaam boek ontwikkeld, niet van papier maar van polymeren (nieuw soort kunststof) die oneindig recyclebaar zijn zonder kwaliteitsverlies. De gebruikte inkt is niet giftig en kan eenvoudig van het polymeer afgewassen worden met een veilig chemisch proces of met heel heet water. Zo kunnen de kunststoffen en de inkt weer teruggewonnen worden en hergebruikt. Bijkomstig voordeel is dat het boek waterafstotend is zodat je het zelfs in bad kunt lezen.
Nokia heeft inmiddels een mobiele telefoon ontwikkeld die volledig bestaat uit ge-upcycled materiaal - dat wil zeggen: gerecycled materiaal dat niet van mindere kwaliteit is dan de stof waaruit het is verkregen. De buitenkant van de 'Remade' is gemaakt van oude frisdrankflessen en het toetsenbord van autobanden. Ook aluminium blikjes zijn in de telefoon verwerkt. Michael Braungart krijgt in Venlo een leerstoel op het gebied van cradle to cradle. Dat is besloten door de gemeente Venlo en de Kamer van Koophandel Limburg. Zij hebben het bureau van Braungart ook ingehuurd om de komende Floriade in Venlo volledig duurzaam te ontwikkelen. Zij willen daarmee de meest duurzame regio ter wereld worden.
Ook zijn ze betrokken bij een project om de snelweg door Maastricht op een duurzame manier te ontwikkelen.
Voor Ford Motor Company hebben Braungart en McDonough hun oudste fabriek van auto’s gevestigd in de plaats Dearborn in de staat Michigan volledig herontwikkeld voor een bedrag van $ 2 miljard. Het moest zo veilig zijn dat de kinderen van de fabrieksarbeiders er ongehinderd kunnen spelen. De ernstig vervuilde grond werd op een geheel nieuwe ter plaatse ontwikkelde methode gezuiverd met speciaal gekozen planten voor fytosanering.
Voor het concern Unilever hebben zij een nieuwe gezonde en duurzame douchegel ontwik-keld waarvoor later ook een nieuwe verpakking nodig was omdat juist de kunststof flacon nog antimoon lekte. Ook ontwikkelde zij een duurzame vloerbedekking voor een Zwitserse firma, een duurzame bureaustoel en een duurzame schoen voor Nike.
Bij al hun pogingen hadden zij moeite om de exacte samenstelling van producten te achterhalen omdat fabrikanten die meestal niet meteen prijsgeven. In de meeste producten zitten echter een groot aantal chemische stoffen waarvan we de gezondheidsrisico’s soms ook maar ten dele kennen. Het kan gaan om kankerverwekkende stoffen zoals asbest maar ook om toxische, teratogene en mutagene stoffen of op een andere manier schadelijk voor mens en milieu.
Braungart is begonnen met een lijst van stoffen verdeeld over drie categorieën; de P-lijst met positieve stoffen, de X-lijst met meest problematische stoffen (zoals benzeen,vinylchloride, antimoon, chroom etc.) en een G-lijst (grijs gebied). Het is een begin en gewlukkig heeft de EU inmiddels ook besloten om via project Reach een beter beeld te krijgen van de effecten van chemische stoffen. Zo is het bedrijf van Gansewinkel, van oorsprong een vuilnisophaler, maar die nu de principes van C2C heeft omarmd, steeds meer een adviesbureau voor bedrijven geworden. Zij adviseren op het gebied van het beperken en scheiden van afvalstromen, terwijl ze jaren geleden alleen bezig waren met het plaatsen en ophalen van vuilniscontainers. Gezien de toenemende vraag naar specifieke materiaal- en proceskennis hebben zij ook steeds meer hoogopgeleide medewerkers in dienst en ontwikkelt het zich steeds meer tot een “high tech” bedrijf.
Enige scepsis over de C2C-visie komt uit de hoek van de Club van Rome adepten die betwijfelen of deze onbelemmerde (duurzame economische) groei wel haalbaar en realistisch is. Zoals ook uit hun rapport “Grenzen aan de groei” blijkt zien zij overbevolking en uitputting van de natuurlijke hulpbronnen toch als onafwendbaar, waar alleen via minder produceren en minder consumeren tegenwicht aan geboden kan worden.
Productnormering en -standaarden.
Belangrijk voor een efficiënte en effectieve economie is ook het vroegtijdig vastleggen van productstandaarden en –normen. Vanuit het oogpunt van consumentenbelang maar ook vanwege een eerlijke concurrentie zijn deze eenduidige en algemeen geldende normen erg belangrijk.
Zo vinden we het allang vanzelfsprekend dat het elektriciteitsnetwerk eenvormig is wat aansluiting betreft. Overal moet de netspanning 220- 230 V zijn en alle contactdozen zijn gestandaardiseerd. Alle elektrische apparatuur moet zich daaraan aanpassen.
Lange tijd was die er bijvoorbeeld nog niet voor de voeding (batterijoplader) van mobiele telefoons. De aansluiting kent nog vele verschillende uitvoeringen afhankelijk van type en toestel. Dat is onnodige verspilling en gebruiksonvriendelijk. Uiteindelijk heeft de Europese Commissie in februari 2009 een besluit genomen om bedrijven te dwingen om te komen met een standaard, zoals ook al in China het geval is.
Telefoonfabrikanten Nokia, Samsung, Sony Ericsson en Motorola hebben een dag later al bekend gemaakt dat zij overstappen op het gebruik van universele adapters. Aan de afspraak doen ook grote telecombedrijven als AT&T, Orange, Vodafone en T-Mobile mee. Dat maakte de GSMA, een belangenorganisatie van de mobiele industrie, medio februari 2009 bekend op het Mobile World Congress in Barcelona. De GSMA denkt dat in 2012 de helft van alle telefoons al dezelfde adapter zal gebruiken.
Hetzelfde geldt voor afstandsbediening van tv en audioapparatuur. Ieder apparaat heeft vaak zijn eigen afstandsbediening, terwijl dat ook in een universeel apparaat zou kunnen. Natuurlijk verrichten het Nederlands normalisatie instituut (NEN-normen) en International Standard Organisation (ISO) al goed werk in dit opzicht, maar als overheidsorganisaties werken zij traag en vooral ook buiten consumenten om.
Recent hebben we uit de media ook kunnen vernemen dat er nu ook een standaard is voor de opvolger van de huidige dvd. Na een jarenlange strijd tussen HD-Dvd van Toshiba enerzijds en de blue-ray van Sony en Philips is duidelijk geworden dat de HD-Dvd het onderspit heeft gedolven. De strijd is uiteindelijk beslecht, niet op basis van technische of economische aspecten, maar puur op marktmacht. Welke film- en muziekmaatschappij kiest voor welk type? Nadat Philips eerder een vergelijkbare strijd om de videocassette had verloren ten gunste van het VHS systeem van Sony zit men nu aan de winnende kant. De consument heeft hier geen enkel aandeel in gehad en dus wordt zijn belang daarin geheel genegeerd.
Standaardisering en productnormering zijn een belangrijk instrument om economische verspilling tegen te gaan, eerlijke concurrentie mogelijk te maken en vergroot het gebruiksgemak voor de consument. De overheid is vaak erg terughoudend omdat men bang is de noodzakelijke innovatie te dwarsbomen, maar feitelijk geldt juist het omgekeerde.
Zo heeft de Europese commissie Microsoft een zware financiële boete opgelegd omdat zij hun belangrijkste besturingssysteem voor computers niet vrij wilden geven. Dat belemmert de concurrentie en heeft nu ook tot een veroordeling en hoge boete geleidt.
Een ander voorbeeld is de auto-industrie. Om de uitstoot van schadelijke stoffen terug te brengen heeft de Europese Commissie al in 1995 en in 1998 afspraken gemaakt met de autofabrikanten. Toch constateerde dezelfde commissie dat deze afspraken veel te weinig reductie van uitstoot hebben opgeleverd en dus kwam er in 2008 nieuwe wetgeving waardoor auto’s in 2012 niet meer dan 130 gram CO2 mogen uitstoten.
In het tv-programma Jansen & Janssen werd ondergezocht waarom auto’s eigenlijk de laatste decennia niet echt veel zuiniger zijn geworden. Als een auto gemiddeld 1: 20 rijdt geldt dat al als heel zuinig. Technisch is het echter heel goed mogelijk om veel zuinigere auto’s te maken. Er werd zelfs het voorbeeld (prototype) getoond van de Loremo (een lichte kunststof auto) met een verbruik van 1 liter op 66 km die in 2009 op de markt moet komen. Zo was ook te zien dat de hybride motor (combinatie van elektriciteit en brandstof) waar nu de Toyota Prius mee op de markt is gekomen een Duitse uitvinding was uit 1973.
Het heeft 30 jaar geduurd voordat een grote autofabrikant er heil in zag. Daarnaast zijn er veelbelovende waterstofauto’s ontwikkeld, zonder schadelijke uitlaatgassen. De Fransman Guy Negre heeft een schone auto ontwikkeld op samengeperste lucht, die City Cat genoemd wordt. Alleen perslucht en elektriciteit zijn nodig.
De Indiase autofabrikant Tata Motors heeft onlangs de rechten hiervan gekregen en gaat deze auto mogelijk op de markt brengen. Op de echte vraag waarom de auto-industrie daar zo langzaam mee is werd als antwoord gegeven dat de klant meer belang hecht aan motor-vermogen, technische snufjes en vooral veiligheid. Verbruik is geen item.
Mij lijkt de redenering eerder omgekeerd. Het verbruik is voor de autofabrikant geen item, omdat de kosten van verbruik bij de gebruiker liggen en geen echte meerwaarde oplevert (hogere verkoopprijs) als de auto zuiniger is. Pas onder druk van de overheid (EU) zijn autofabrikanten gedwongen om binnen enkele jaren wel met zuinigere auto’s te komen.
Daar bovenop heeft Nederland nu een subsidieregeling die zuinige en minder vervuilende auto’s een financieel voordeel oplevert.
Een nog betere oplossing om de CO2 uitstoot te verminderen zijn de waterstof of de elektrische auto. In Nederland zijn er anno 2009 twee bedrijven die actief elektrische auto’s ontwikkelen. Het bedrijf ECE (voluit Electric Cars Europe) te Lochem brengt de sportauto Lotus Elise en de Volkswagen Golf op de markt de volledig elektrisch aangedreven is. Deze auto’s hebben een normaal acceleratievermogen vergelijkbaar met benzine- of dieselmotoren, een aanzienlijke topsnelheid en een actieradius van ruim 300 km. De energiekosten bedragen minder dan € 0,04 per km en dat is een factor 2,5 minder dan de brandstofkosten van de andere auto’s.
Het enige probleem is dat het opladen van de accu’s nog 4 tot 10 uur duurt afhankelijk van de stroomsterkte van het lichtnet . Er zijn echter ook snelladers ontwikkeld die deze tijd terugbrengen tot 10 minuten ! Wanneer consumenten actief bij het ontwikkelen van auto’s betrokken zouden worden zou deze ontwikkeling veel sneller gaan. De groene auto heeft de toekomst en zal er zeker komen.
Nu het milieu een publiek belang (en zorg) is geworden neemt de overheid pas maatregelen. Zoals ook gebeurd is met de led- en spaarlamp die de energieverslindende gloeilamp snel moet vervangen.
Natuurlijk kan de consument ook bepaalde ontwikkelingen sturen via zijn koopgedrag en daarbij keuzes maken voor eerlijke producten zonder kinderarbeid, gezonde arbeidsomstandigheden, eerlijke beloningen etc. Dat is echter een indirecte weg die veel langer duurt. Zo zal iemand die de film China Blue gezien heeft , opeens begrijpen waar de meeste jeans vandaan komen en tegen wat voor soort prijzen deze broeken in China gemaakt (moeten) worden en vooral onder welke erbarmelijke omstandigheden. Sneller en beter zou het echter zijn wanneer de overheid dergelijke bedrijven verbiedt of de grote kledingmerken en handelaren faire eisen stellen aan de productie omstandigheden in de “sweat shops”.
Toch lijkt het huidige kapitalistische systeem en gelddenken snel een tunnelvisie op te leveren waarbij eigen gewin belangrijker is dan het welzijn van de arbeiders. Een solidaire economie moet daar een rigoreus alternatief voor bieden.
Hetzelfde is gebeurd met de internationale tarieven voor mobiel bellen die extreem hoog waren en pas na wettelijk ingrijpen van de Europese Commissie naar een aanvaardbaar niveau zijn gebracht. Ingrijpen van de overheid in de economie is dus nuttig en wenselijk.
Op een ander gebied is het ook duidelijk dat overheidswetgeving dringend noodzakelijk is.
Een voorbeeld daarvan is de in de Europese Unie afgesproken nieuwe richtlijn REACH. Voluit betekent het “ registratie, evaluatie en autorisatie van en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen” en is begin 2007 door het Europese parlement goedgekeurd .
Er zijn inmiddels wel 10.000 verschillende chemische stoffen bekend. Van 500 stoffen weten we echter welke effecten ze kunnen hebben op mens en milieu.
Om de volksgezondheid en het milieu beter te beschermen stelt de Commissie voor de lacunes in de huidige wetgeving op te vullen en nieuwe regelgeving vast te stellen voor chemische stoffen in de Unie. Bij het voorgestelde nieuwe systeem worden in eerste instantie bedrijven die per jaar meer dan een ton van een chemische stof vervaardigen of invoeren, in een centrale databank geregistreerd, die wordt beheerd door het onlangs opgerichte Europees Chemicaliënagentschap. De Commissie dwingt de desbetreffende bedrijven om de gebruiksrisico's van deze stoffen te evalueren en de nodige maatregelen te treffen om de vastgestelde risico's te beheersen. De bewijslast van de veiligheid van de verhandelde chemicaliën wordt bovendien omgedraaid. Het is voortaan aan de fabrikanten om het bewijs te leveren dat hun producten onschadelijk zijn. Bovendien is voor zeer schadelijke stoffen een vergunning van de Commissie nodig die geldt voor een bepaald gebruik. Het nieuwe systeem is dus gericht op: zeer schadelijke stoffen, met inbegrip van kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting giftige stoffen. Veel milieubewegingen vinden de nieuwe wetgeving niet vergaand genoeg, omdat het gebruik van alle giftige stoffen nog steeds niet verboden wordt. Het is echter een begin. Op langere termijn moeten de risico’s van alle chemische stoffen onderzocht worden.
Openheid en eenduidigheid zouden ook nagestreefd moeten worden bij productaanduidingen en omschrijvingen. Vooral bij voedsel en levensmiddelen is dat een groot probleem waardoor consumenten erg misleid worden.
Keurmerken zijn daarbij heel belangrijk . Je kunt denken aan producten die het keurmerk
Eko (biologisch) dragen of Demeter (biologisch dynamisch) of het Fairtrade keurmerk voor producten van de Stichting Max Havelaar.
Voor tropisch hout is er het FSC keurmerk als indicator voor duurzaam geproduceerd hout. Voor vis kennen we het MSC (Marine Stewardship Council) -keurmerk voor duurzaam gevangen vis. Als het gaat om kleding kunnen textielbedrijven zich aansluiten bij de Fair Wear Foundation of Fair Labor Association zodat niet alleen sprake is van schone katoen, maar er ook geen kinderarbeid ingezet wordt, dat arbeiders bovendien een rechtvaardige beloning krijgen en er sprake is van goede arbeidsomstandigheden. Dat is een hoopvolle ontwikkeling, namelijk dat bedrijven steeds meer bereid zijn algemene keurmerken te hanteren en die te laten toetsen door onafhankelijke instanties. Dat boezemt de consumenten vertrouwen in al moeten we waken voor een te groot aantal verschillende logo’s en keurmerken. In de detailhandel zien we helaas ook veel nietszeggende logo’s (gezond, light etc.).
Daarnaast moeten er overlegstructuren komen op decentraal en regionaal niveau waarvoor R.Steiner het begrip associatie introduceerde.
Associaties: Samenwerken of Concurreren?
In de huidige economie is het principe vrijheid bijna het leidende beginsel of de kernwaarde geworden. Dankzij deze vrijheid kunnen particulieren het initiatief nemen om economisch actief te worden en kunnen ondernemers met een nieuw bedrijfsidee aan de slag. Zij kunnen producten maken waar een behoefte aan bestaat. Die vrijheid is ook een prikkel om het beter te doen dan anderen en dus te vernieuwen (innovatie noemen we dat bij bedrijven) en vooral ook te concurreren met bestaande andere bedrijven. Door concurrentie ontstaat er voordeel voor consumenten want naar het beste product is het meeste vraag. Het aloude Darwin principe dat we ook kennen uit de evolutietheorie; “the survival of the fittest” . Wie het best aangepast/afgestemd is op de werkelijke behoefte van afnemers heeft het grootste succes.
Wie een minder goed of te duur product verkoopt valt uiteindelijk vanzelf af. Dit wordt ook wel creatieve destructie genoemd zoals door Schumpeter beschreven. Schumpeter beschouwt technische innovatie als de enige werkelijke bron van economische groei. Succesvolle innovatie verschaft tijdelijke marktmacht, die de winsten en marktaandelen van gevestigde bedrijven aantast. In een nooit eindigend proces van opkomst en ondergang worden oude bedrijven vernietigd door nieuwe. Technische innovatie is volgens Schumpeter de enige manier waardoor de welvaart kan toenemen. Natuurlijk is deze innovatie het resultaat van inzichten en uitvindingen bedacht door mensen en die kunnen economisch worden ingezet. Op het gebied van wetenschap en onderzoek moet er altijd een ideeënstrijd zijn op zoek naar waarheid of het beste, eenvoudige, goedkope en functionele product. Of ook hele bedrijven daar de dupe van moeten zijn is echter maar de vraag. Het leidt tot grote kapitaalvernietiging van bedrijven, know how en werkgelegenheid. De zogenaamde varkenscyclus waarbij de productie zich moet aanpassen aan de vraag is geen natuurramp waar we ons niet tegen kunnen verweren. Integendeel in een associatief verband/overleg kunnen vraag en aanbod wel heel goed op elkaar afgestemd worden.
Concurrentie heeft dan misschien voordelen als het gaat om innovatie maar het heeft grote nadelen als het gaat om macro economische effectiviteit. In de economie gaat het om schaarse goederen waar we zuinig (lees efficiënt) en doelgericht (effectief) mee om moeten gaan.
Datzelfde geldt echter ook voor arbeidskrachten en productiemiddelen!
Een gezonde economie is gebaat bij onderlinge afspraken, die economisch gezien effectief zijn. In de praktijk zijn dat soort afspraken echter wettelijk gezien verboden.
Dat ondervonden een twintigtal producenten van betonnen straatstenen die in 2006 door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma) een boete kregen opgelegd. Zij hadden onderlinge afspraken gemaakt over het verdelen van binnengekomen orders. Volgens de wet op de mededinging is dat strafbaar omdat het de vrije concurrentie belemmert en de markt(afnemers) zou benadelen.
Natuurlijk is het goed dat er een onafhankelijke autoriteit is, die toeziet op een gezonde werking van het economische verkeer. Monopolievorming en onderlinge prijsafspraken die nadelig zijn voor de consument dienen verboden en bestraft te worden.
Toch kunnen we de vraag opwerpen of in het geval van de betonnen straatstenen er sprake is van opzet en het de bedoeling was om de markt te verstoren of te benadelen, of dat er misschien sprake was van een gezonde economische intuïtie om zelfstandige bedrijven zinvol te laten samenwerken.
Een betonnen straatsteen is, technologisch gezien, een eenvoudig te produceren standaardproduct waarop geen concurrentievoordeel te behalen valt door je te onderscheiden in kwaliteit (kleur, afmeting of samenstelling) of service. De overheid, en met name provincies en gemeenten, is de grootste afnemer van deze stenen, die gebruikt worden voor de bestrating van straten en voetpaden, en hanteert daarbij standaardeisen.
De ‘straatstenenmarkt’ is dus een pure prijsmarkt waar bedrijven ertoe veroordeeld zijn om elkaar te beconcurreren op prijs. Door deze concurrentie zal de marge slinken en de verkoopprijs nauwelijks boven de kostprijs liggen. Zakt men onder de kostprijs dan leidt dat op de langere termijn tot faillissementen. In het door de NMa bestrafte overleg, inventariseerden de producenten de onafhankelijk van elkaar ontvangen orders en verdeelden deze onder elkaar. Dankzij deze hoeveelheidafspraken kon de productiecapaciteit van de verschillende bedrijven optimaal worden ingezet: bedrijven hoefden geen productie stil te leggen of personeel te ontslaan omdat ze te weinig orders hadden en de andere bedrijven hoefden geen extra investeringen te plegen of extra personeel aan te nemen omdat zij juist te veel orders hadden. Dergelijke onderlinge afspraken kunnen juist gezond op de economie werken omdat ze verspilling van menskracht, machines en grondstoffen helpen voorkomen. Een vorm van associatieve economie dus.
Veel bedrijven in andere sectoren doen hetzelfde, denk maar aan Van der Leegte (VDL), een conglomeraat van bedrijven in de metaalsector, of Daemen Shipyards in de scheepsbouw. Het enige verschil is dat zij een juridisch geheel vormen (BV of NV). Dat maakt een onderlinge (interne) verdeling van binnengekomen orders wél geoorloofd. De geldende economische wetgeving ‘dwingt’ bedrijven dus als het ware om elkaar kapot te concurreren of te fuseren door elkaar over te nemen, waardoor een oligopolie of zelfs een monopolie kan ontstaan dat de markt wél kan overheersen.
Het meest bekende voorbeeld daarvan was Joep van de Nieuwenhuizen, die eind jaren negentig geprezen werd als vindingrijke, Brabantse bedrijvendokter die kleinere metaal-bedrijven overnam en inlijfde in de Begemangroep. Na jaren van acquisities werd hij zo groot dat hij reuzen als het defensieconcern RDM kon overnemen. Daarna raakte hij echter steeds vaker in opspraak vanwege financiële malversaties. Zo loopt er nog een juridische procedure tegen hem wegens verdenking van het betalen van steekpenningen aan het regime Pinochet in Chili rond de verkoop van Leopardtanks. Hoezo gezonde “vrije concurrentie”? Vrije concurrentie op het gebied van ideeën en technologische innovaties om economische processen nog efficiënter en doelmatiger te laten verlopen is een goede zaak. Goed ondernemerschap is juist een vorm van goed rentmeesterschap om alle productiefactoren (kapitaal, machines, arbeid, informatie en grondstoffen) zo in te zetten dat er een goed economisch resultaat geleverd wordt met minimale verspilling en optimaal rendement.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw schreef de Engelse econoom E.F. Schumacher een boekje “Small is beautiful” dat werd omarmd door de kleinschaligheidsbeweging. Schumacher wordt vaak verkeerd begrepen. Hij nam de menselijke maat als uitgangspunt en stelde dat de technologie juist kleinschalige menselijke productieverhoudingen moest creëren en geen mammoeten van conglomeraten, zoals de moderne multinationals. Maar veel belangrijker nog was zijn overtuiging dat iedere economische activiteit zijn eigen “optimale schaal” had. Voor energieopwekking of waterwinning is dat een andere schaal dan voor broodbakken of de productie van papier.
Zoals het axioma luidt: in de economie gaat het om ‘schaarse’ goederen. Daar goed mee omgaan is de hoofdopgave van ieder economisch systeem en dat houdt in dat verspilling in alle opzichten dient te worden voorkomen. Volledige vrije mededinging leidt vaak tot verspilling en zelden tot de gewenste innovaties. Een associatieve economie met onderlinge afspraken voldoet daaraan wel. De door Rudolf Steiner bepleite solidariteit in het economische verkeer verdient een echte kans boven de nu gehanteerde vrijheid in het economische verkeer, die meer een gedwongen vrijheid is die tot grote economische schade leidt. Solidariteit in de economie betekent de belangen van alle partijen (producenten, handelaren en consumenten) respecteren en onderling in balans brengen. Daarbij is overleg en afstemming over kwaliteit, hoeveelheden, plaats en prijs noodzakelijk en zinvol!* Samenwerking heeft dan veel meer voordelen dan concurrentie. Samenwerking kan echter juist economische verspilling voorkomen! Daarom is een associatief overleg gewenst.
De term associatie wordt gebruikt voor een nieuw soort overleg- of samenwerkingsvorm met actieve betrokkenheid van klanten, afnemers en eindgebruikers naast producenten en handelaren. Overleg en gemeenschappelijke afspraken tussen producenten, handelaren en consumenten zou de beste basis leggen voor een gezonde economie.
Bij landbouwcoöperaties zien we een dergelijk begin doordat boeren samen een melkfabriek(o.a. Campina), suikerfabriek(CSM) of mengvoederfabriek (Cehavé) opzetten. Ook de Rabobank, vroeger Boerenleenbank, is uit dat idee ontstaan, want boeren hadden ook behoefte aan kredieten voor landbouwmachines en investeringen.
Associaties zijn volgens R.Steiner geen juridische rechtsvormen of democratische organisaties , want die beschouwde hij als te bureaucratisch en ambtelijk . Het moeten idealiter overleg- en samenwerkingsvormen zijn waarbij onderling en wederzijds vertrouwen de basis is. Via goede onderhandelingen over product, prijs-, kwaliteit- en hoeveelheid worden afspraken gemaakt of zoals dat tegenwoordig heet een convenant opgesteld. Deskundige vertegenwoordigers van de drie belangrijkste partijen moeten rond de tafel gaan zitten .
Geleidelijk aan begint het besef door te dringen dat het niet alleen zinvol is voor bedrijven om naar klanten te luisteren (wat willen zij ?), maar ze zelfs te betrekken bij bedrijfs-beslissingen. Zo ontstaat geleidelijk een omslag van een aanbodeconomie naar een vraageconomie. Nu produceren bedrijven vaak nog voor “de markt” en liefst zoveel mogelijk en wereldwijd, want groeien en winst maken is een must. Daarbij worden klanten of consumenten als sluitpost en louter afzetmarkt gezien. Hoe duidelijk dat speelt wordt in het boekje “Kloteklanten” * beschreven.
“De klant is koning” is een mythe, die al lang niet meer bestaat. Eerder geldt de opvatting dat klanten lastig zijn en alleen maar komen klagen. Ze zijn wel noodzakelijk kwaad omdat zij het product moeten kopen.
Daardoor worden er gigantisch reclamebedragen uitgegeven om klanten nieuwe producten op te dringen. In feite moet het denken volledig om.
De echte behoeften en noden van klanten/consumenten moeten het uitgangspunt zijn en daar kan de economie met haar producten en diensten in voorzien.
Nog meer uitgesproken vinden we deze visie ook terug in het boek van B.Barber "De infantiele consument".
Zo is er het Amerikaanse elektronicabedrijf Slim Devices dat ideeën van klanten gebruikt voor het ontwikkelen van hun producten. Een ander voorbeeld is het bedrijf Threadless, een webshop waar je moderne T-shirts kunt kopen. De ontwerpen komen van klanten . Zelfs een deel van de opbrengst gaat naar de klant met het beste en meest verkochte ontwerp.
Patricia Seybold heeft er inmiddels al een boek over geschreven, getiteld :”Outside Innovation: How your costumers will co-design your company’s future”. Het is een begin door de band met klanten hechter te maken en een serieuze samenwerking aan te gaan. Deze trend zal zich voortzetten op velerlei gebieden. Men heeft er zelfs al een term voor , namelijk “crowd sourcing”!
In een andere sector, namelijk de natuurvoedingsbranche, kennen we ook al een begin van het associatieve denken. Zo zijn er de biologisch-dynamische groente-abonnementen, waar klanten vooraf bestellen wat ze graag willen hebben, waardoor boeren en handelaren er hun productie en handel van groenten op kunnen afstemmen. Dat voorkomt verspilling.
Eigendomskwestie: Bedrijven als privé-eigendom ?
Een onderwerp dat ook aan de orde moet komen is het eigendom van de productiemiddelen. Het is van belang om eerst te benadrukken dat in het economische gebied commerciële en ondernemerskwaliteiten van groot belang zijn om bedrijven te leiden en te ontwikkelen. De leiding en het beheer van ondernemingen zou dus in handen moeten liggen van deskundige en vakbekwame ondernemers. De productiemiddelen die daarvoor benodigd zijn worden (tijdelijk) onttrokken aan de gemeenschap, met inzet van alle ontwikkelde kennis en kunde uit wetenschap en samenleving. Om die principiële reden kan het eigendom niet in handen liggen van privépersonen. Het behoort als het ware toe aan een hele gemeenschap net als de aanwezige grond- en hulpstoffen en energiebronnen. Iedereen heeft er voor een klein deel als het ware recht op en niet alleen de geldverschaffers.
Om die reden zouden bedrijven geneutraliseerd (onteigend) moeten worden en in eigendom gegeven moeten worden van de gemeenschap (bv via coöperaties, verenigingen of stichtingen). Dat is de ideale vorm om te voorkomen dat het publiek (lees overheid-) bezit wordt of particulier bezit.
In de landbouw kennen we het voorbeeld van de Stichting BD-grondbeheer, die vruchtbare landbouwgrond als eigendom heeft en in beheer geeft aan daarvoor gekwalificeerde BD-boeren. Deze grond wordt zo onttrokken aan het economisch verkeer en kan niet verkocht of verhandeld worden. Ondernemingen zouden geen handelswaar moeten zijn die op een markt tegen de hoogste bieder verkocht of verhandeld kunnen worden. Dat laatste brengt de economie ook grote schade toe. Wanneer een boer of agrariër aan het eind van zijn werkzame leven is gekomen kan de grond weer in pacht en gebruik worden gegeven aan een nieuwe generatie boeren. Zo blijven de productiemiddelen beschikbaar voor de samenleving.
Iets vergelijkbaars zien we bij Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten of Stichting Staatsbosbeheer. Met het bijeengebrachte kapitaal van leden hebben zij in de loop der jaren grote gebieden natuurgrond en bossen aangekocht en in beheer genomen. Daarmee wordt voorkomen dat deze grond later geëxploiteerd zou kunnen worden voor economische of agrarische doeleinden. Het is als het ware teruggegeven aan de natuur en onttrokken aan het economische verkeer.
Een voorbeeld van geneutraliseerde bedrijven op een bescheiden schaal is Stichting Sleipnir.
Een aantal verschillende bedrijven hebben hun bedrijfseigendommen hier ondergebracht en zijn als beherende vennoten actief als ondernemers.
Bij coöperaties zie je een vergelijkbaar streven. Het eigendom is feitelijk in handen van de coöperatieleden gezamenlijk, die het bedrijfsbeheer echter in handen hebben gelegd van bekwame ondernemers. De Rabobank, Friesland/Campina (zuivel) , Céhavé (mengvoeder), de Suikerunie (verwerking suikerbieten) , Avebe (aardappelzetmeel) en Vion (vleesverwerker) zijn voorbeelden van coöperaties ooit opgericht zijn door agrarische bedrijven.
Het jaar 2012 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het jaar van de Coöperatie. Wereldwijd zijn er in honderd landen meer dan 1 miljard coöperatieleden die samen aan meer dan honderd miljoen mensen werk bieden. Dat is meer dan alle multinationals samen. Coöperatieve bedrijven hebben bewezen in tijden van economische crisis beter te kunnen presteren. Bovendien staat de klant (die ook lid is) meer centraal in de bedrijfsvoering en biedt de ketenstructuur meer mogelijkheden voor een duurzame en rechtvaardige economische ontwikkeling. De laatste jaren zijn het aantal coöperaties in Nederland met 25% toegenomen. Steeds meer ondernemers en zzp’ers kiezen voor deze ondernemingsvorm om samen sterker te staan en de risico’s te delen. Populair zijn bijvoorbeeld de energiecoöperaties, om als burgers of ondernemers gezamenlijk wind- of zonne-energie op te wekken. In Nederland staan zo’n 6000 coöperaties ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, daarvan zijn er zo’n 500 actief in de zakelijke dienstverlening.
Eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschapen en besloten vennootschappen kunnen in de pioniersfase van een onderneming een rol spelen maar uiteindelijk is het toekomstbestendiger het eigendom over te dragen aan een collectief. Een collectief zorgt ervoor dat de opgebouwde knowhow behouden blijft voor de economie en de samenleving. Zo voorkom je dat bedrijven in handen komen van ongeschikte familieleden of slimme handelaren die bedrijven alleen willen opdelen en verkopen zonder economische meerwaarde te genereren.
Als bedrijven geen privé bezit zouden mogen zijn, is het dan zo dat ze collectief bezit zijn?
Zo waren onder het communisme veel bedrijven staatseigendom. Als het gaat om water, gas, olie - en andere grondstofvoorraden op het eigen grondgebied zou nationalisatie inderdaad de voorkeur hebben want dat zijn publieke goederen, waar alle mensen van een land “recht” op hebben. In andere industrie sectoren waar particulier initiatief geleid heeft tot productie van producten en diensten is nationalisatie niet wenselijk, om te voorkomen dat de trage molen van overheidsbureaucratie de economische flexibiliteit en innovatie verstikt.
Verdelingskwestie
Minstens zo belangrijk als de eigendomskwestie is de verdelingskwestie.
Al in 1970 heeft Nobelprijswinnaar en econoom Jan Tinbergen in meerdere wetenschappelijke studies aangetoond dat een beperkte inkomensongelijkheid belangrijk is voor het functioneren van een bedrijf maar ook de samenleving. In een bedrijf zou het verschil tussen het hoogste en laagste inkomen maximaal een factor 4 mogen zijn. Is het verschil groter dan werkt dat negatief door op het rendement van een onderneming. Voor de samenleving als geheel zou het verschil niet groter dan een factor 7 mogen zijn (zogenaamde Tinbergennorm).
Helaas heeft de politiek dit wetenschappelijke feit steeds genegeerd. Toch is er de laatste jaren een ontwikkeling om inkomens in de publieke sector aan een maximum te binden waarbij het maximum (Balkenendenorm) het salaris van de minister-president is. Dat is terecht want dat is de zwaarste publieke functie.
Recent onderzoek van de Engelse wetenschappers Wilkinson & Pickett , gepubliceerd in het boek “The spirit level”, levert opnieuw overtuigend bewijsmateriaal van het belang van een beperkte inkomensongelijkheid.
Dit in 2009 voor het eerst uitgegeven boek bij Penguin Books bevat een schat aan statistische informatie en vele meta-analyses over meerdere landen en jaren. De basiscijfers zijn afkomstig van een 20-tal verschillende landen alsook van de verschillende Staten van Amerika.
De uitkomst is verrassend eenvoudig, maar tegelijkertijd schokkend. Er bestaat een nauwe correlatie of sterk verband tussen enerzijds de inkomensongelijkheid in een land en anderzijds een groot aantal sociaal maatschappelijke factoren zoals misdaad, gezondheid, onderwijs en zelfs zelfmoordcijfers. Met als belangrijkste conclusie: “Hoe kleiner de inkomensongelijkheid hoe beter al deze cijfers uitvallen”!
Gek genoeg vind je een dergelijk verband niet wanneer je naar indicatoren zoekt voor de rijkdom van een land (bruto nationaal product (BNP)/hoofd van de bevolking of gemiddeld inkomen in een land). Het is dus geen kwestie van welvaart om al deze maatschappelijke problemen aan te pakken.
De echte statistici zullen zich meteen afvragen of deze correlaties ook werkelijk significant zijn. Het antwoord luidt ja en de cijfers staan ook in het boek. De volgende vraag is of er dan ook een werkelijk causaal verband bestaat. Dat is veel moeilijker te bewijzen al doen de auteurs een poging. Er is pas sprake van een causaal verband als er ook een tijdsvolgorde is. Een stukje bewijs komt uit het feit dat 5 jaar na het instorten van het communisme in Rusland de inkomensongelijkheid sterk is gestegen en als gevolg daarvan daalde de gemiddelde levensverwachting. Ja, is dus sprake van een tijdsvolgorde.
Het moeilijkste deel om te bewijzen dat er sprake is van een causaal verband is om alle andere mogelijke factoren, die van invloed kunnen zijn, uit te schakelen . Dat is complex en zou nog jaren van onderzoek vergen.
De interessante vraag die opdoemt, is of ongelijkheid in welvaart, onderwijs en/of macht ook een dergelijk sterk verband oplevert als inkomensongelijkheid m.b.t. deze sociaal-maatschappelijke factoren. Dat is iets voor later onderzoek stellen de auteurs.
Zie ook de publicaties van Jan Tinbergen vanaf 1970 over dit onderwerp:
• 1970. "A Positive and a Normative Theory of Income Distribution," Review of Income and Wealth, Blackwell Publishing, vol. 16(3), pages 221-34, September.
• 1975: Income distribution
• 1980. "Two Approaches to Quantify the Concept of Equitable Income Distribution," Kyklos, Blackwell Publishing, vol. 33(1), pages 3–15.
• 1981. "Income inequality. Trends and international comparisons”, Lexington, Mass.: D. C. Heath and Company, 1979; xiii + 191 pp., subject index. $19.95," Journal of Comparative Economics, Elsevier, vol. 5(3), pages 322-325, September.
• 1984: Paul Batenburg & Jan Tinbergen. "Income distribution: A correction and a generalization," Review of World Economics (Weltwirtschaftliches Archiv), Springer, vol. 120(2), pages 361-365, June.
Daar hoeven politici echter niet op te wachten. Wil men de sociaal-maatschappelijke problemen van armoede, overgewicht, zelfmoord, criminaliteit, babysterfte, lage levensverwachting, werkeloosheid, percentage tienermoeders, schooluitval en lage schoolprestaties aanpakken dan hoeft men hiervoor slechts één instrument te gebruiken: het beperken van de inkomensongelijkheid!
Het verkleinen van de inkomensongelijkheid kan op velerlei verschillende manieren via bv progressieve belastingheffingen of inkomensafhankelijke regelingen voor zorg en onderwijs.
De meest effectieve manier is echter om behalve een basisinkomen of minimuminkomen ook een maximuminkomen in te voeren. Natuurlijk geldt dat niet alleen voor de overheidssector zoals bv. de Balkenendenorm, maar ook voor het bedrijfsleven en zelfs voor de vrije beroepen. Dit heb ik ook in mijn boekje “Trias Politica Ethica” uit 2006 al bepleit.
Verrassend genoeg kent het boek ook een hoofdstukje over de idealen van Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Zij beschouwen dit als de peilers van een betere samenleving al is hun uitleg wat kort door de bocht. Vrijheid omdat men onder het juk van de aristocratie en kerk uit wilde. Broederschap of Solidariteit vatten zij op als sociale cohesie en wederzijdsheid in sociale relaties. En gelijkheid (financieel) beschouwen zij als een voorwaarde voor de andere twee idealen.
De titel is ook heel verrassend, want ondanks dat het om sociaal-maatschappelijke en macro-economische thema’s gaat hebben de auteurs de voorkeur gegeven aan een “niet materiële” titel, namelijk “the spirit level”. Spirit heeft echter vele betekenissen zoals geest, (levens-) kracht, levenslust, energie, moed en vuur. De auteurs bedoelen echter het geestelijk welzijn of niveau. Geestelijk als tegenhanger van materieel, zoals geluk of welzijn tegenover welvaart en niet te verwarren met spiritualiteit of geesteswetenschap.
Feitelijk hebben Wilkinson en Pickett bewezen dat er een dergelijk determinisme is, al gaat het vooralsnog louter om de inkomensongelijkheid en niet om de macht over of eigendom van bijvoorbeeld de productiefactoren.
Het verkleinen van de inkomensongelijkheid is geen ideaal van een linkse politieke partij , maar een wetenschappelijk onderbouwd maatschappelijk doel. Álle politici zouden dit, ongeacht hun partijvoorkeur, moeten nastreven, als ze het werkelijk goed voor hebben met de samenleving! Hier ligt een effectief medicijn voor maatschappelijk welzijn!
Een bijkomend voordeel is dat samenlevingen met een kleinere inkomensongelijkheid ook meer doen aan duurzaamheid ! Dus ook het milieu en de planeet profiteren mee.
Dit in 2009 voor het eerst uitgegeven boek bij Penguin Books bevat een schat aan statistische informatie en vele meta-analyses over meerdere landen en jaren. De basiscijfers zijn afkomstig van een 20-tal verschillende landen alsook van de verschillende Staten van Amerika.
De uitkomst is verrassend eenvoudig, maar tegelijkertijd schokkend. Er bestaat een nauwe correlatie of sterk verband tussen enerzijds de inkomensongelijkheid in een land en anderzijds een groot aantal sociaal maatschappelijke factoren zoals misdaad, gezondheid, onderwijs en zelfs zelfmoordcijfers. Met als belangrijkste conclusie: “Hoe kleiner de inkomensongelijkheid hoe beter al deze cijfers uitvallen”!
Gek genoeg vind je een dergelijk verband niet wanneer je naar indicatoren zoekt voor de rijkdom van een land (bruto nationaal product (BNP)/hoofd van de bevolking of gemiddeld inkomen in een land). Het is dus geen kwestie van welvaart om al deze maatschappelijke problemen aan te pakken.
De echte statistici zullen zich meteen afvragen of deze correlaties ook werkelijk significant zijn. Het antwoord luidt ja en de cijfers staan ook in het boek. De volgende vraag is of er dan ook een werkelijk causaal verband bestaat. Dat is veel moeilijker te bewijzen al doen de auteurs een poging. Er is pas sprake van een causaal verband als er ook een tijdsvolgorde is. Een stukje bewijs komt uit het feit dat 5 jaar na het instorten van het communisme in Rusland de inkomensongelijkheid sterk is gestegen en als gevolg daarvan daalde de gemiddelde levensverwachting. Ja, is dus sprake van een tijdsvolgorde.
Het moeilijkste deel om te bewijzen dat er sprake is van een causaal verband is om alle andere mogelijke factoren, die van invloed kunnen zijn, uit te schakelen . Dat is complex en zou nog jaren van onderzoek vergen.
De interessante vraag die opdoemt, is of ongelijkheid in welvaart, onderwijs en/of macht ook een dergelijk sterk verband oplevert als inkomensongelijkheid m.b.t. deze sociaal-maatschappelijke factoren. Dat is iets voor later onderzoek stellen de auteurs.
Zie ook de publicaties van Jan Tinbergen vanaf 1970 over dit onderwerp:
• 1970. "A Positive and a Normative Theory of Income Distribution," Review of Income and Wealth, Blackwell Publishing, vol. 16(3), pages 221-34, September.
• 1975: Income distribution
• 1980. "Two Approaches to Quantify the Concept of Equitable Income Distribution," Kyklos, Blackwell Publishing, vol. 33(1), pages 3–15.
• 1981. "Income inequality. Trends and international comparisons”, Lexington, Mass.: D. C. Heath and Company, 1979; xiii + 191 pp., subject index. $19.95," Journal of Comparative Economics, Elsevier, vol. 5(3), pages 322-325, September.
• 1984: Paul Batenburg & Jan Tinbergen. "Income distribution: A correction and a generalization," Review of World Economics (Weltwirtschaftliches Archiv), Springer, vol. 120(2), pages 361-365, June.
Daar hoeven politici echter niet op te wachten. Wil men de sociaal-maatschappelijke problemen van armoede, overgewicht, zelfmoord, criminaliteit, babysterfte, lage levensverwachting, werkeloosheid, percentage tienermoeders, schooluitval en lage schoolprestaties aanpakken dan hoeft men hiervoor slechts één instrument te gebruiken: het beperken van de inkomensongelijkheid!
Het verkleinen van de inkomensongelijkheid kan op velerlei verschillende manieren via bv progressieve belastingheffingen of inkomensafhankelijke regelingen voor zorg en onderwijs.
De meest effectieve manier is echter om behalve een basisinkomen of minimuminkomen ook een maximuminkomen in te voeren. Natuurlijk geldt dat niet alleen voor de overheidssector zoals bv. de Balkenendenorm, maar ook voor het bedrijfsleven en zelfs voor de vrije beroepen. Dit heb ik ook in mijn boekje “Trias Politica Ethica” uit 2006 al bepleit.
Verrassend genoeg kent het boek ook een hoofdstukje over de idealen van Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Zij beschouwen dit als de peilers van een betere samenleving al is hun uitleg wat kort door de bocht. Vrijheid omdat men onder het juk van de aristocratie en kerk uit wilde. Broederschap of Solidariteit vatten zij op als sociale cohesie en wederzijdsheid in sociale relaties. En gelijkheid (financieel) beschouwen zij als een voorwaarde voor de andere twee idealen.
De titel is ook heel verrassend, want ondanks dat het om sociaal-maatschappelijke en macro-economische thema’s gaat hebben de auteurs de voorkeur gegeven aan een “niet materiële” titel, namelijk “the spirit level”. Spirit heeft echter vele betekenissen zoals geest, (levens-) kracht, levenslust, energie, moed en vuur. De auteurs bedoelen echter het geestelijk welzijn of niveau. Geestelijk als tegenhanger van materieel, zoals geluk of welzijn tegenover welvaart en niet te verwarren met spiritualiteit of geesteswetenschap.
Feitelijk hebben Wilkinson en Pickett bewezen dat er een dergelijk determinisme is, al gaat het vooralsnog louter om de inkomensongelijkheid en niet om de macht over of eigendom van bijvoorbeeld de productiefactoren.
Het verkleinen van de inkomensongelijkheid is geen ideaal van een linkse politieke partij , maar een wetenschappelijk onderbouwd maatschappelijk doel. Álle politici zouden dit, ongeacht hun partijvoorkeur, moeten nastreven, als ze het werkelijk goed voor hebben met de samenleving! Hier ligt een effectief medicijn voor maatschappelijk welzijn!
Een bijkomend voordeel is dat samenlevingen met een kleinere inkomensongelijkheid ook meer doen aan duurzaamheid ! Dus ook het milieu en de planeet profiteren mee.
Eerlijke Handel en Transparante Geldstromen
Het boek “Als de dollar valt “ van Willem Middelkoop is in 2007 voor het eerst uitgegeven en inmiddels al in een zestiende druk verschenen, wat een groot succes genoemd mag worden, zeker voor een financieel-economisch boek. Uit interesse voor de economie en monetair beleid heeft hij in de VS economie gestudeerd en is daar ook in contact gekomen met de actiegroep GATA. Deze club strijdt voor openheid en transparantie in de wereld van het geld en de politiek.
In bijna 200 bladzijden beschrijft Middelkoop een aantal onderwerpen in de vorm van korte hoofdstukken die steeds beginnen met een vraag. Dat maakt het boekje zeer toegankelijk en leesbaar. Dat er toch sprake is van een gedegen kennis en voorbereiding blijkt wel uit de literatuurlijst, waar 120 wetenschappelijke bronnen genoemd worden.
Op de achterflap wordt vermeld dat Middelkoop de kredietcrisis al voorspelde voordat deze optrad. In het boekje wordt beschreven hoe het onstabiele financiële systeem kon ontstaan en wat de achtergronden van de kredietcrisis zijn.
In het voorwoord gebruikt Middelkoop citaten van vooraanstaande insiders, topbankiers, zoals Paul Volcker(oud-voorzitter Federal Reserve), Jelle Zijlstra(oud- president Nederlandse Bank) en Karl Blessing(oud president Duitse Bundesbank) die openlijk hebben verklaard dat het huidige internationale financiële stelsel vatbaar is voor stevige kritiek en de economie ernstig schaadt.
In 1694 is de Britse Centrale Bank in handen gekomen van privébankiers. Met het toekennen van de royal charter voor de stichting van de Bank of England stemde Willem III van Oranje in met het alleenrecht van de Bank om geld te scheppen en rente te heffen. De namen van de aandeelhouders blijven geheim maar zijn zeker gekoppeld aan de Rothschilds. De overheid moet daardoor dus zelf geld lenen en daarvoor betalen. Via belastingen draait de burger daar dus voor op.
Middelkoop beschrijft ook hoe de FED, het stelsel van Centrale Banken in de VS, in 1913 is ontstaan. De Federal Reserve Act heeft als gevolg dat het monopolie van de geldschepping niet meer bij de overheid, maar bij een stelsel van particuliere banken is gekomen. Dit ondanks het feit dat de grondwet in de VS voorschrijft dat de overheid de zeggenschap over het geld moet hebben.
Het belang ervan wordt ook duidelijk in het citaat van baron M. Rothschild uit de achttiende eeuw die zei:” Geef mij de controle over de nationale munt, dan maakt het me niets uit wie de wetten maakt ”!
Middelkoop maakt in zijn boek duidelijk dat dit grote gevolgen heeft gehad en dat de Fed ongecontroleerd zelf actief heeft bijgedragen aan vele financiële crises om er vooral financieel beter van te worden.
Een tweede belangrijke oorzaak voor de wankele financiële situatie is de afhankelijkheid van de dollar die als officiële internationale reservemunt is ingevoerd sinds Bretton Woods. In 1944 werd internationaal besloten dat alle valuta gedekt zouden gaan worden door de dollar en alleen die kon ingewisseld worden voor goud. Sindsdien werd de dollar de wereldmunt en werden grondstoffen (waaronder olie) verhandeld in dollars. Dat gaf de VS een geweldige voorsprong. Begin jaren 70 besloot president Nixon, ten tijde van de Vietnamoorlog, eenzijdig de dekking met goud te beëindigen, nadat Europese Banken enorme hoeveelheden goud uit Fort Knox hadden opgevraagd. In de statuten van het IMF, een instelling die in 1944 is opgericht naast de Wereldbank, staat ook letterlijk dat het landen verboden is hun munt aan goud te koppelen. Sinds die tijd moeten we het feitelijk dus doen met ongedekt geld(papier)!
De Fed kan daardoor ongelimiteerd de papierpersen laten draaien en de enige “rem” die er dan nog is, is dat de internationale gemeenschap op de hoogte is van de omvang van de geldstromen. Daarvoor publiceren Centrale Banken hun maandelijkse en jaarlijkse geldgroei in M3-indexcijfers. De gemiddelde groei in de EU bedroeg in 2008 ruim 12 % terwijl de economie maar 3 % groeide. Toch zal iedere econoom beweren dat de geldgroei in principe niet veel groter mag zijn dan de economische groei plus inflatie. De praktijk is dus anders. In feite is er dus sprake van een enorme onderhuidse geldontwaarding. Gek genoeg heeft de Fed in 2006 besloten om geen M3 cijfers meer te publiceren, met het argument dat het “geen relevante economische gegevens bevatte en maandelijkse publicatie te duur” is???!!! Dus geen pottenkijkers meer!
Het is ook zo dat de centrale banken hun feitelijke goudreserves niet meer publiceren of onder één noemer met goudvorderingen. Zo is het dus mogelijk dat Nederlands goud in de VS ligt, maar ook uitgeleend wordt aan Indiase handelaren.
We weten wel dat vanaf 1960 tot 2006 de hoeveelheid geld in de VS groeide van $ 500 miljard tot ruim $ 10.000 miljard (factor 20) en vooral exponentieel gestegen is vanaf de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw.
Daarnaast raken de overheidsfinanciën van de VS steeds meer in onbalans. De totale Amerikaanse schulden stegen met een factor 10 tot $ 50.000 miljard de afgelopen 50 jaar terwijl de economie maar met een factor 3 steeg in dezelfde periode tot $ 10.000 miljard (beide gecorrigeerd voor inflatie). Feitelijk zijn de VS dus failliet want ze hebben voor bijna 70 duizend miljard dollar aan ongedekte financiële verplichtingen, die nooit meer weggewerkt kunnen worden door overschotten op de betalingsbalans. De betalingsbalans is ook al decennia scheef met meer uitgaven dan inkomsten. De enige uitweg is schuldsanering maar daar is de internationale gemeenschap niet toe bereid. Tot die tijd financiert de rest van de wereld de VS. De VS wanen zich echter oppermachtig en dicteren eenzijdig het internationale monetaire beleid. Dat de dollar een keer valt is dus volgens Middelkoop onvermijdelijk, al weten we niet wanneer. Volgens de van oorsprong Indiase econoom Ravi Batra en zijn boek uit 1985 “The great depression of the 1990’s” zal het huidige kapitalistische systeem voor 2025 in elkaar storten. Hij voorspelde ook correct de val van het communistische systeem.
We kunnen daarop wachten of hierop anticiperen doordat de internationale gemeenschap kiest voor een nieuw monetair stelsel waarbij de dollar haar speciale positie verliest en er een eerlijk en rechtvaardig systeem komt van wisselkoersen. Keynes wilde dit al in 1944 voorstellen via de invoering van de Bancor, maar dat werd door de Amerikanen van tafel geveegd.
Zo laat Middelkoop ook zien dat de berekening van het inflatiecijfer, waar veel economische factoren aan gerelateerd zijn (lonen, sociale uitkeringen, huren en pensioenen) gemanipuleerd wordt. De FED en Amerikaanse overheid hebben er veel baat bij dat de inflatiecijfers laag zijn zodat het lijkt dat er meer economische groei is. Door verschillende financiële partijen wordt ernstig getwijfeld aan de inflatiecijfers. Zo zou de inflatie in de VS in 2006 niet rond de 4 procent (officieel) liggen, maar op 6 á 7 procent. Hoe doet men dat? De goudprijs kunstmatig laag houden door grootschalige interventies, door het veranderen van de methode voor het berekenen van de inflatie en het niet meer publiceren van M3 groeicijfers.
Econoom Williams publiceerde hierover in 2004 in het rapport “The consumer price index” (zie ook www.shadow-statistics.com). Een truc is om bijvoorbeeld het begrip kerninflatie (core-rate) te hanteren waarbij de (vaak stijgende) voedsel- en energieprijzen niet worden meegerekend. “Statisticians are damn good liers” !
Nog onthutsender zijn de feiten die Middelkoop heeft weten te achterhalen over de marktmanipulatie door de FED. Vrije markten vormen de kern van het kapitalisme, maar alleen als het in het belang is van de VS. De FED grijpt in op Wall Street en steunt beurskoersen van Amerikaanse bedrijven. Daarnaast intervenieert zij op de markten van goud, valuta en obligaties. De wet verbiedt echter dat de FED actief ingrijpt in het economische verkeer. Na de beurscrash in 1987 besloot de FED echter op gezag van Reagan om een Working Group on Financial Markets in het leven te roepen dat in de volksmond het “plunge protection team” werd genoemd, dat in tijden van crises en paniek snel kan ingrijpen. Een heimelijk opererende commissie grijpt iedere keer in wanneer er een beurscorrectie (=daling van 2 of meer procent op een dag) aankomt. Dat is pure marktmanipulatie.
Op de valutamarkt in New York wordt dagelijks $ 130 miljard verhandeld, terwijl de aandelenmarkt relatief klein is met een volume van AEX en Nasdaq van $ 17 miljard.
De financiële macht van de FED is zo groot dat zij ook internationaal kunnen opereren en daarbij een heel land of regio in gevaar kunnen brengen door valutaspeculaties.
Hoe ernstig de verschillende financiële en economische wereldcrises ook geweest zijn, er zijn maar weinig bankiers of economen die de moed hebben om het financiële stelsel zelf ter discussie te stellen. Een uitzondering is Ad Broere.
In bijna 200 bladzijden beschrijft Middelkoop een aantal onderwerpen in de vorm van korte hoofdstukken die steeds beginnen met een vraag. Dat maakt het boekje zeer toegankelijk en leesbaar. Dat er toch sprake is van een gedegen kennis en voorbereiding blijkt wel uit de literatuurlijst, waar 120 wetenschappelijke bronnen genoemd worden.
Op de achterflap wordt vermeld dat Middelkoop de kredietcrisis al voorspelde voordat deze optrad. In het boekje wordt beschreven hoe het onstabiele financiële systeem kon ontstaan en wat de achtergronden van de kredietcrisis zijn.
In het voorwoord gebruikt Middelkoop citaten van vooraanstaande insiders, topbankiers, zoals Paul Volcker(oud-voorzitter Federal Reserve), Jelle Zijlstra(oud- president Nederlandse Bank) en Karl Blessing(oud president Duitse Bundesbank) die openlijk hebben verklaard dat het huidige internationale financiële stelsel vatbaar is voor stevige kritiek en de economie ernstig schaadt.
In 1694 is de Britse Centrale Bank in handen gekomen van privébankiers. Met het toekennen van de royal charter voor de stichting van de Bank of England stemde Willem III van Oranje in met het alleenrecht van de Bank om geld te scheppen en rente te heffen. De namen van de aandeelhouders blijven geheim maar zijn zeker gekoppeld aan de Rothschilds. De overheid moet daardoor dus zelf geld lenen en daarvoor betalen. Via belastingen draait de burger daar dus voor op.
Middelkoop beschrijft ook hoe de FED, het stelsel van Centrale Banken in de VS, in 1913 is ontstaan. De Federal Reserve Act heeft als gevolg dat het monopolie van de geldschepping niet meer bij de overheid, maar bij een stelsel van particuliere banken is gekomen. Dit ondanks het feit dat de grondwet in de VS voorschrijft dat de overheid de zeggenschap over het geld moet hebben.
Het belang ervan wordt ook duidelijk in het citaat van baron M. Rothschild uit de achttiende eeuw die zei:” Geef mij de controle over de nationale munt, dan maakt het me niets uit wie de wetten maakt ”!
Middelkoop maakt in zijn boek duidelijk dat dit grote gevolgen heeft gehad en dat de Fed ongecontroleerd zelf actief heeft bijgedragen aan vele financiële crises om er vooral financieel beter van te worden.
Een tweede belangrijke oorzaak voor de wankele financiële situatie is de afhankelijkheid van de dollar die als officiële internationale reservemunt is ingevoerd sinds Bretton Woods. In 1944 werd internationaal besloten dat alle valuta gedekt zouden gaan worden door de dollar en alleen die kon ingewisseld worden voor goud. Sindsdien werd de dollar de wereldmunt en werden grondstoffen (waaronder olie) verhandeld in dollars. Dat gaf de VS een geweldige voorsprong. Begin jaren 70 besloot president Nixon, ten tijde van de Vietnamoorlog, eenzijdig de dekking met goud te beëindigen, nadat Europese Banken enorme hoeveelheden goud uit Fort Knox hadden opgevraagd. In de statuten van het IMF, een instelling die in 1944 is opgericht naast de Wereldbank, staat ook letterlijk dat het landen verboden is hun munt aan goud te koppelen. Sinds die tijd moeten we het feitelijk dus doen met ongedekt geld(papier)!
De Fed kan daardoor ongelimiteerd de papierpersen laten draaien en de enige “rem” die er dan nog is, is dat de internationale gemeenschap op de hoogte is van de omvang van de geldstromen. Daarvoor publiceren Centrale Banken hun maandelijkse en jaarlijkse geldgroei in M3-indexcijfers. De gemiddelde groei in de EU bedroeg in 2008 ruim 12 % terwijl de economie maar 3 % groeide. Toch zal iedere econoom beweren dat de geldgroei in principe niet veel groter mag zijn dan de economische groei plus inflatie. De praktijk is dus anders. In feite is er dus sprake van een enorme onderhuidse geldontwaarding. Gek genoeg heeft de Fed in 2006 besloten om geen M3 cijfers meer te publiceren, met het argument dat het “geen relevante economische gegevens bevatte en maandelijkse publicatie te duur” is???!!! Dus geen pottenkijkers meer!
Het is ook zo dat de centrale banken hun feitelijke goudreserves niet meer publiceren of onder één noemer met goudvorderingen. Zo is het dus mogelijk dat Nederlands goud in de VS ligt, maar ook uitgeleend wordt aan Indiase handelaren.
We weten wel dat vanaf 1960 tot 2006 de hoeveelheid geld in de VS groeide van $ 500 miljard tot ruim $ 10.000 miljard (factor 20) en vooral exponentieel gestegen is vanaf de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw.
Daarnaast raken de overheidsfinanciën van de VS steeds meer in onbalans. De totale Amerikaanse schulden stegen met een factor 10 tot $ 50.000 miljard de afgelopen 50 jaar terwijl de economie maar met een factor 3 steeg in dezelfde periode tot $ 10.000 miljard (beide gecorrigeerd voor inflatie). Feitelijk zijn de VS dus failliet want ze hebben voor bijna 70 duizend miljard dollar aan ongedekte financiële verplichtingen, die nooit meer weggewerkt kunnen worden door overschotten op de betalingsbalans. De betalingsbalans is ook al decennia scheef met meer uitgaven dan inkomsten. De enige uitweg is schuldsanering maar daar is de internationale gemeenschap niet toe bereid. Tot die tijd financiert de rest van de wereld de VS. De VS wanen zich echter oppermachtig en dicteren eenzijdig het internationale monetaire beleid. Dat de dollar een keer valt is dus volgens Middelkoop onvermijdelijk, al weten we niet wanneer. Volgens de van oorsprong Indiase econoom Ravi Batra en zijn boek uit 1985 “The great depression of the 1990’s” zal het huidige kapitalistische systeem voor 2025 in elkaar storten. Hij voorspelde ook correct de val van het communistische systeem.
We kunnen daarop wachten of hierop anticiperen doordat de internationale gemeenschap kiest voor een nieuw monetair stelsel waarbij de dollar haar speciale positie verliest en er een eerlijk en rechtvaardig systeem komt van wisselkoersen. Keynes wilde dit al in 1944 voorstellen via de invoering van de Bancor, maar dat werd door de Amerikanen van tafel geveegd.
Zo laat Middelkoop ook zien dat de berekening van het inflatiecijfer, waar veel economische factoren aan gerelateerd zijn (lonen, sociale uitkeringen, huren en pensioenen) gemanipuleerd wordt. De FED en Amerikaanse overheid hebben er veel baat bij dat de inflatiecijfers laag zijn zodat het lijkt dat er meer economische groei is. Door verschillende financiële partijen wordt ernstig getwijfeld aan de inflatiecijfers. Zo zou de inflatie in de VS in 2006 niet rond de 4 procent (officieel) liggen, maar op 6 á 7 procent. Hoe doet men dat? De goudprijs kunstmatig laag houden door grootschalige interventies, door het veranderen van de methode voor het berekenen van de inflatie en het niet meer publiceren van M3 groeicijfers.
Econoom Williams publiceerde hierover in 2004 in het rapport “The consumer price index” (zie ook www.shadow-statistics.com). Een truc is om bijvoorbeeld het begrip kerninflatie (core-rate) te hanteren waarbij de (vaak stijgende) voedsel- en energieprijzen niet worden meegerekend. “Statisticians are damn good liers” !
Nog onthutsender zijn de feiten die Middelkoop heeft weten te achterhalen over de marktmanipulatie door de FED. Vrije markten vormen de kern van het kapitalisme, maar alleen als het in het belang is van de VS. De FED grijpt in op Wall Street en steunt beurskoersen van Amerikaanse bedrijven. Daarnaast intervenieert zij op de markten van goud, valuta en obligaties. De wet verbiedt echter dat de FED actief ingrijpt in het economische verkeer. Na de beurscrash in 1987 besloot de FED echter op gezag van Reagan om een Working Group on Financial Markets in het leven te roepen dat in de volksmond het “plunge protection team” werd genoemd, dat in tijden van crises en paniek snel kan ingrijpen. Een heimelijk opererende commissie grijpt iedere keer in wanneer er een beurscorrectie (=daling van 2 of meer procent op een dag) aankomt. Dat is pure marktmanipulatie.
Op de valutamarkt in New York wordt dagelijks $ 130 miljard verhandeld, terwijl de aandelenmarkt relatief klein is met een volume van AEX en Nasdaq van $ 17 miljard.
De financiële macht van de FED is zo groot dat zij ook internationaal kunnen opereren en daarbij een heel land of regio in gevaar kunnen brengen door valutaspeculaties.
Hoe ernstig de verschillende financiële en economische wereldcrises ook geweest zijn, er zijn maar weinig bankiers of economen die de moed hebben om het financiële stelsel zelf ter discussie te stellen. Een uitzondering is Ad Broere.
In het boek “Een menselijke economie”, van oud-bankier Ad Broere wordt een aardig inkijkje in de ontstaansgeschiedenis van het internationale bankwezen gegeven , maar ook de fundamentele weeffouten . Broere(geboren 1948) is econoom en oud-bankier en kan daardoor de ingewikkelde financiële begrippen helder uitleggen.
Broere beschrijft uitgebreid de omstreden rol van de bank der banken, de “Bank for International Settlements” (BIS). Deze in 1930 opgerichte bank is gevestigd in Bazel.
Op deze bank berust de verdenking dat deze actief het Hitler en Stalin-regime zou hebben gefinancierd (ook te lezen in het boek van Anthony Sutton “Wall Street and the rise of Hitler”). Inmiddels is deze bank uitgegroeid tot het coördinerende centrum van de centrale banken wereldwijd en is het de spil in de internationale monetaire politiek.
Bij de laatste G20-top heeft de BIS weer meer bevoegdheden gekregen (o.a. 250 miljard SDR extra om opkomende economieën te kunnen steunen). De BIS dreigt uit te groeien tot een wereld centrale bank zonder dat landen, regeringen of de VN hier enige controle over hebben.
Formeel zijn er 55 leden bij de BIS en dat zijn de centrale banken van landen. In het bestuur hebben 20 presidenten van de centrale banken zitting, zoals ook tot voor kort Nout Wellink. Door deze bank zijn ook de Basel akkoorden (I, II en III) opgesteld, die eisen stellen aan het hele internationale financiële banksysteem. Zoals Caroll Quigley in zijn boek “Tragedy and hope” al in 1966 beweerde, is het kernprobleem dat Centrale banken geen overheids-of staatsbanken zijn, maar dat de meeste ervan zoals de BIS en FED eigenlijk private ondernemingen zijn. Wie de aandeelhouders zijn wordt niet bekend gemaakt?!
Geldschepping is van vitaal en cruciaal belang voor een land of een samenleving. Het is te gek voor woorden dat landen deze functie hebben afgestaan aan particuliere instellingen (meeste banken). Daardoor moeten overheden voor hun activiteiten zelf geld lenen bij banken en daarover rente betalen.
Illustratief is het You Tube filmpje “Money=Debt”, dat duidelijk maakt hoe banken uit het niets geld scheppen. De totale hoeveelheid geld die momenteel in omloop is staat in geen enkele verhouding meer tot de reële economie (waarde van geproduceerde goederen en diensten).
Zolang de politiek deze weeffout in het financiële systeem niet ongedaan maakt , kunnen we wel op kleine schaal werken aan een gezonde economie. Broere geeft daarvoor twee voorbeelden. Als eerste beschrijft hij de Zweedse JAK bank, die geen rente geeft op spaartegoeden, maar ook geen rente vraagt op leningen. Je moet wel lid zijn en dat zijn er inmiddels al zo’n 36.000 (2008).
Een ander voorbeeld is de WIR, een in Zwitserland in 1934 door een aantal ondernemers opgerichte bank, die een eigen munt, de WIR (letterlijk “wij =van ons”) introduceerde.
De WIR is een gesloten systeem waarbij de girale munt niet inwisselbaar is voor andere valuta. Hij wordt als betaalmiddel geaccepteerd door de aangesloten bedrijven en er wordt geen rentevergoeding voor gegeven. Dat bevordert dat het geld een hoge omloopsnelheid heeft en vooral stimulerend werkt voor de lokale economie. Volgens Broere heeft het systeem in de 75 jaar nooit gefaald en is uitgegroeid tot 1,6 miljard WIR. Dit gebruikt hij als voorbeeld om het belang van lokale en regionale aanvullende geldsystemen te benadrukken, zoals ook door de Belgische oud-bankier Bernard Lietaer (boek “Het geld van de toekomst”) en Margrit Kennedy (met boek “Regional currencies”) worden bepleit.
Als belangrijkste voordelen noemt Broere:
1.loskoppeling van het officiële geldsysteem
2.stimulering van regionale economische bedrijvigheid
3.de gecreëerde toegevoegde waarde komt ten gunste van de regio
4.minder behoefte aan transport, energie en dus ook CO2-uitstoot.
5.vooral stimulering van het Midden- en Kleinbedrijf, de motor van de economie.
In Nederland kennen we ook een aantal regionale valuta en is vooral Stichting Stro (ook internationaal) hiermee actief. In de VS tijdens de grote depressie in de jaren 30 van de vorige eeuw bestonden er ook een groot aantal lokale valuta zoals de plenty, Ithaca hours, Berk shares en de Detroit cheers.
Volgens Lietaer zijn er na elke crisis meer nieuwe regionale en alternatieve valuta bijgekomen. Volgens sommige schattingen zouden er nu wereldwijd wel 10.000 verschillende valuta zijn. Meerdere complementaire valuta maken het financiële systeem flexibeler en stabieler.Er zouden globale valuta noeten komen zoals de Terra, daarnaast ook nationale, regionale en zelfs stadsmunten.
Het leuke van het boek is dat Broere ook de striphelden Olivier B Bommel (de Bovenbazen) en de steenrijke Dagobert Duck uit Donald Duck gebruikt om de werkelijkheid te analyseren. Het voorstellingsvermogen van Maarten Toonder en Walt Disney zat soms heel dicht bij de kern van bepaalde financiële processen.
Als definitie van een menselijke economie geeft Broere de omschrijving van “een economie waarin ruimte wordt gegeven aan de mens om zichzelf vrij te maken van alle conditioneringen en handelen”. Voor mij zou een menselijke economie een economie zijn die voorziet in de werkelijke menselijke behoeften van alle mensen, nu en in de toekomst en op een zodanige manier dat we de natuur, het milieu en de wereld geen blijvende schade berokkenen. Simpel gezegd zou een menselijke economie een economie moeten zijn die in dienst staat van de mensheid.
Broere beschrijft uitgebreid de omstreden rol van de bank der banken, de “Bank for International Settlements” (BIS). Deze in 1930 opgerichte bank is gevestigd in Bazel.
Op deze bank berust de verdenking dat deze actief het Hitler en Stalin-regime zou hebben gefinancierd (ook te lezen in het boek van Anthony Sutton “Wall Street and the rise of Hitler”). Inmiddels is deze bank uitgegroeid tot het coördinerende centrum van de centrale banken wereldwijd en is het de spil in de internationale monetaire politiek.
Bij de laatste G20-top heeft de BIS weer meer bevoegdheden gekregen (o.a. 250 miljard SDR extra om opkomende economieën te kunnen steunen). De BIS dreigt uit te groeien tot een wereld centrale bank zonder dat landen, regeringen of de VN hier enige controle over hebben.
Formeel zijn er 55 leden bij de BIS en dat zijn de centrale banken van landen. In het bestuur hebben 20 presidenten van de centrale banken zitting, zoals ook tot voor kort Nout Wellink. Door deze bank zijn ook de Basel akkoorden (I, II en III) opgesteld, die eisen stellen aan het hele internationale financiële banksysteem. Zoals Caroll Quigley in zijn boek “Tragedy and hope” al in 1966 beweerde, is het kernprobleem dat Centrale banken geen overheids-of staatsbanken zijn, maar dat de meeste ervan zoals de BIS en FED eigenlijk private ondernemingen zijn. Wie de aandeelhouders zijn wordt niet bekend gemaakt?!
Geldschepping is van vitaal en cruciaal belang voor een land of een samenleving. Het is te gek voor woorden dat landen deze functie hebben afgestaan aan particuliere instellingen (meeste banken). Daardoor moeten overheden voor hun activiteiten zelf geld lenen bij banken en daarover rente betalen.
Illustratief is het You Tube filmpje “Money=Debt”, dat duidelijk maakt hoe banken uit het niets geld scheppen. De totale hoeveelheid geld die momenteel in omloop is staat in geen enkele verhouding meer tot de reële economie (waarde van geproduceerde goederen en diensten).
Zolang de politiek deze weeffout in het financiële systeem niet ongedaan maakt , kunnen we wel op kleine schaal werken aan een gezonde economie. Broere geeft daarvoor twee voorbeelden. Als eerste beschrijft hij de Zweedse JAK bank, die geen rente geeft op spaartegoeden, maar ook geen rente vraagt op leningen. Je moet wel lid zijn en dat zijn er inmiddels al zo’n 36.000 (2008).
Een ander voorbeeld is de WIR, een in Zwitserland in 1934 door een aantal ondernemers opgerichte bank, die een eigen munt, de WIR (letterlijk “wij =van ons”) introduceerde.
De WIR is een gesloten systeem waarbij de girale munt niet inwisselbaar is voor andere valuta. Hij wordt als betaalmiddel geaccepteerd door de aangesloten bedrijven en er wordt geen rentevergoeding voor gegeven. Dat bevordert dat het geld een hoge omloopsnelheid heeft en vooral stimulerend werkt voor de lokale economie. Volgens Broere heeft het systeem in de 75 jaar nooit gefaald en is uitgegroeid tot 1,6 miljard WIR. Dit gebruikt hij als voorbeeld om het belang van lokale en regionale aanvullende geldsystemen te benadrukken, zoals ook door de Belgische oud-bankier Bernard Lietaer (boek “Het geld van de toekomst”) en Margrit Kennedy (met boek “Regional currencies”) worden bepleit.
Als belangrijkste voordelen noemt Broere:
1.loskoppeling van het officiële geldsysteem
2.stimulering van regionale economische bedrijvigheid
3.de gecreëerde toegevoegde waarde komt ten gunste van de regio
4.minder behoefte aan transport, energie en dus ook CO2-uitstoot.
5.vooral stimulering van het Midden- en Kleinbedrijf, de motor van de economie.
In Nederland kennen we ook een aantal regionale valuta en is vooral Stichting Stro (ook internationaal) hiermee actief. In de VS tijdens de grote depressie in de jaren 30 van de vorige eeuw bestonden er ook een groot aantal lokale valuta zoals de plenty, Ithaca hours, Berk shares en de Detroit cheers.
Volgens Lietaer zijn er na elke crisis meer nieuwe regionale en alternatieve valuta bijgekomen. Volgens sommige schattingen zouden er nu wereldwijd wel 10.000 verschillende valuta zijn. Meerdere complementaire valuta maken het financiële systeem flexibeler en stabieler.Er zouden globale valuta noeten komen zoals de Terra, daarnaast ook nationale, regionale en zelfs stadsmunten.
Het leuke van het boek is dat Broere ook de striphelden Olivier B Bommel (de Bovenbazen) en de steenrijke Dagobert Duck uit Donald Duck gebruikt om de werkelijkheid te analyseren. Het voorstellingsvermogen van Maarten Toonder en Walt Disney zat soms heel dicht bij de kern van bepaalde financiële processen.
Als definitie van een menselijke economie geeft Broere de omschrijving van “een economie waarin ruimte wordt gegeven aan de mens om zichzelf vrij te maken van alle conditioneringen en handelen”. Voor mij zou een menselijke economie een economie zijn die voorziet in de werkelijke menselijke behoeften van alle mensen, nu en in de toekomst en op een zodanige manier dat we de natuur, het milieu en de wereld geen blijvende schade berokkenen. Simpel gezegd zou een menselijke economie een economie moeten zijn die in dienst staat van de mensheid.
Met grote verbazing maar ook met een gevoel van verontwaardiging heb ik het financieel economische nieuws de laatste jaren gevolgd. Daarbij ontstond het gevoel van een tsunami die zich over de wereld uitstortte.
In 2006 kwamen er de eerste berichten dat de gemiddelde huizenprijzen in de VS daalden. Daarna nieuwsflarden dat grote groepen huizenbezitters hun hypotheekverplichtingen niet meer konden nakomen. In maart 2007 gaan banken en financiële instellingen in de VS de gevolgen ervan ondervinden en er is sprake van een hypotheekcrisis. Weer later gaan twee grote beleggingsfondsen van de zakenbank Bear Stearns na een miljardenverlies failliet.
Het blijkt dat men een aantal jaren erg soepel is geweest in het verstrekken van hypotheken in de veronderstelling dat de huizenprijzen wel zouden blijven stijgen.
Zo zijn er in de eerste helft van 2007 in Amerika een miljoen huizen op de markt gekomen via executoriale verkoop nadat huiseigenaren hun financiële verplichtingen niet meer konden nakomen. De kredietbeoordelaars als Moody’s en Standard & Poor die de kredietwaardigheid moeten beoordelen gingen in de fout door de beste kredietscore (triple A) af te geven voor deze financiële producten. Misschien ook niet helemaal vreemd als je bedenkt, dat deze beoordelaars betaald worden door de investeringsbanken die ze moeten beoordelen!
In augustus 2007 slaat het dan over op de rest van de wereld. De Nederlandse zakenbank NIBC komt onverwachts met een winstwaarschuwing. Kort daarop volgt een reddingsactie bij de Duitse IKB kredietbank vanwege problemen bij hun beleggingsfonds Rhineland funding. Zo gaat de bal rollen. De beurzen reageren meteen met verliezen en in een paar dagen tijd dalen de koersen in New York maar ook op Europese beurzen oplopend tot 12% van de AEX-index, waarmee de koersontwikkeling van een heel jaar in lucht opgaat. Het zou daarbij gaan om een bedrag van 100 miljard dollar dat daarmee verdampt is. De centrale banken worden ook nerveus omdat meerdere banken problemen lijken te gaan krijgen met het uitlenen van geld. Dus de Europese Centrale bank (ECB), maar ook de FED(de Amerikaanse Centrale Bank) en de Aziatische Centrale Bank reageren direct door miljarden extra beschikbaar te stellen aan banken. De omvang verbaast iedereen. De ECB pompt op 9 augustus 95 miljard extra op de geldmarkt. Is de financiële ramp nog omvangrijker??? De dag ervoor was al een bedrag van 60 miljard Euro beschikbaar gesteld en de maandag daarna nog eens 47 miljard Euro !! In drie dagen tijd dus ruim 200 miljard Euro. Op diezelfde maandag leken de aandelenkoersen daarmee tijdelijk gered en steeg de AEX licht.
Op dinsdag deed de ECB er nog een schepje bovenop met 7,7 miljard Euro. Tegelijkertijd werd bekend dat de grootste Amerikaanse zakenbank Goldman Sachs 3 miljard dollar bijstortte in haar eigen speculatieve beleggingsfonds zogenaamd uit vertrouwen maar in werkelijkheid was het om de gedaalde koerswaarde (van 5 naar 3,6 miljard dollar) te versterken. Wat weet het publiek en de media niet wat de centrale banken wel weten? Waarom neemt de ECB het voortouw en neemt het leeuwendeel voor haar rekening, want zij stelt evenveel miljarden beschikbaar als alle andere centrale banken tezamen.
Het was toch een typisch Amerikaans probleem met hypotheekbanken en voor het eerst dalende huizenprijzen ??
Begin maart 2008 hield een Amerikaanse Congrescommissie een hoorzitting en liet daarbij een aantal bestuursvoorzitters van de getroffen financiële instellingen op komen draven om onder ede verklaringen te geven onder andere over de hoge beloningen. De meest spraakmakende persoon was Angelo Mozilo, oprichter van Amerika’s grootste hypotheekverstrekker Countrywide Financial. Dit bedrijf leed in het laatste halfjaar van 2007 een verlies van ruim 1,5 miljard dollar als gevolg van de kredietcrisis, terwijl de oprichter een salaris verdiende van $ 120 miljoen! In 2008 is het noodlijdende bedrijf noodgedwongen overgenomen door de Bank of America.
Mozilo was een slagerszoon uit achterstandswijk The Bronx in New York die met zijn spaargeld(??) de hypotheekverstrekker heeft opgericht. Is dit een voorbeeld van de “American Dream”, in de vorm van “slagerszoon tot multimiljonair” of de sluwe manier van een Italiaanse maffiabaas die een manier gevonden heeft om geld wit te wassen??!!
Ingegeven door een oproep van president Bush om ook de kleinste inkomensgroepen aan een eigen huis te helpen heeft men subprime hypotheken met agressieve verkooptechnieken en vele kleine lettertjes aan de armste bevolkingsgroepen verkocht. Deze mensen werden opgezadeld met een niet aflosbare schuldenlast, uiteindelijk leidend tot gedwongen huisuitzetting en schuldsanering, maar dat was voor de hypotheekverstrekkers geen probleem want die hadden de hypotheek alweer doorverkocht om nog sneller te “cashen” !.
De commissie bleek over informatie te beschikken dat de Raad van Commissarissen van Countrywide Financial tot tweemaal toe een onderzoek had laten uitvoeren door onafhankelijke bureaus om na te gaan of de salarissen en bonussen niet te hoog waren. In vergelijking met branchegenoten bleek dat inderdaad zo te zijn. Voor Mozilo reden om op kosten van de zaak een derde bureau in te schakelen, die later concludeerde dat de salarissen toch niet te hoog waren en dus bleven de vergoedingen gehandhaafd! In juni 2009 is de top van Countrywide waaronder Angelo Mozilo aangeklaagd voor fraude. Volgens de aanklacht heeft men informatie achtergehouden aan investeerders en zelf met voorkennis gehandeld. Er is email verkeer onderschept waaruit duidelijk blijkt dat Mozilo precies wist van de gevaren en giftigheid van deze subprime hypotheken.
Tot zover de feiten. Daarna komen de deskundigen met analyses. Zo schrijft hoogleraar economie Paul de Grauwe van de katholieke Universiteit Leuven dat het toezicht op de banken scherper moet. Inmiddels is ook duidelijk geworden dat de meeste banken en financiële instellingen een zeer lage solvabiliteit hebben, vaak minder dan 5% ! Deze financiële graadmeter geeft aan in hoeverre een onderneming in staat is om aan alle financiële verplichtingen te voldoen. Het is zo laag omdat de centrale banken garanderen dat klanten in geval van betalingsproblemen altijd het ingelegde kapitaal tot een maximum van € 20.000 terugkrijgen. Deze lage solvabiliteit maakt banken echter extra kwetsbaar en mede daardoor is de kredietcrisis zo omvangrijk geworden. Ondernemingen hanteren in het algemeen een solvabiliteitsratio van 30% of hoger.
Een andere hoogleraar beweert dat de nieuwe financiële constructies opgevat moeten worden als financiële innovaties die de economie sterk hebben gestimuleerd en een vorm van risicospreiding. Na het spatten van de zeepbel weten we nu wel beter!
Banken en instellingen die op omvallen staan en gered of gesteund moeten worden is bijna dagelijks nieuws tot eind 2008! Zo heeft de Nederlandse overheid de ABN/AMRO en de Nederlandse poot van Fortis overgenomen van het noodlijdende Fortis concern. Later moest ook ING en SNS om steun vragen. Zo maakt de financiële crisis vele slachtoffers en raakt ook de echte economie. Bedrijven kunnen moeilijker aan kredieten komen en ook de burger kan moeilijker een hypotheek afsluiten. De oververhitte economische motor gaat steeds meer vertragen waardoor ook grote Europese landen in een recessie belanden.
De internationale financiële markt is de meeste liberale markt en iedereen heeft nu kunnen zien waar dat toe leidt. De gedane extra geldinjecties door de centrale banken zijn slechts een tijdelijke prikkel die eigenlijk de gemaakte fouten van banken en financiële instellingen weer goedmaken . Banken die onverantwoordelijk hebben gehandeld en te grote risico’s hebben genomen (gewoon roekeloos gedrag) kunnen nu eenvoudig hun hachje redden. De waarheid zal daarmee niet op tafel komen en het verhindert instellingen niet om later weer met risicovolle en weinig transparante hedgefondsen in zee te gaan. Het wordt hoog tijd dat deze hedgefondsen en private equity funds openheid van zaken geven en daarmee ook onder financieel toezicht vallen van centrale banken. Zo heeft Moody’s, de internationaal gezaghebbende kredietbeoordelaar, recent gewaarschuwd voor deze fondsen, die vooral hun eigen voordeel najagen en de tijdelijk overgenomen bedrijven met grote schulden achterlaten.
Hetzelfde geldt voor de financiële instrumenten en dan met name de financiële derivaten. Zo waren er al opties die profiteren van eventuele koersstijgingen hetgeen gebruikelijk is en ook logisch lijkt . Daarentegen zijn er nu ook opties die winst maken bij koersdalingen! Dat is simpel gezegd anticiperen en profiteren van de ellende van anderen. Daarmee creëer je de verleiding om beursnieuws in de publiciteit te brengen die bedrijven in diskrediet brengt met directe gevolgen voor de aandelenkoers. Voordat de al dan niet onterechte aanklacht is onderzocht en weerlegd is de beursmakelaar al binnengelopen.
We kunnen dus niet anders constateren op basis van de feiten dat de meeste private banken en kredietinstellingen hun geld onverantwoord hebben geïnvesteerd en daarmee het vertrouwen van de samenleving en hun klanten ernstig hebben geschaad. Nu de zeepbel barst en de maatschappelijke gevolgen wereldwijd voelbaar worden kan de samenleving ook nog opdraaien voor de gevolgen. Met publiek geld, door de overheid of centrale banken verschaft, moeten reddingsoperaties uitgevoerd worden, want het financiële verkeer moet toch doorgaan. De samenleving moet dus betalen voor de fouten van te gulzige bankiers, die zelf met dikke bonussen wegkomen en ex-huizenbezitters ontredderd achterlaten.
Toch lanceert in die periode de toenmalige minister van Financiën Wouter Bos samen met een aantal pensioenfondsen, banken, verzekeraars, advocaten en accountantskantoren het plan om een Stichting Holland Financial Centre op te richten. De befaamde Doctors van Leeuwen moet er voorzitter van worden, nadat hij eerder de hoogste baas van de Autoriteit Financiële Markten was. Met lede ogen wordt geconstateerd dat steeds meer financiële instellingen uit Nederland vertrekken. De Stichting moet regels opstellen om Nederland aantrekkelijker te maken door … lichtere eisen te stellen aan professionele beleggingsfondsen. Londen is momenteel het grootste financiële centrum (groter dan New York) dankzij de soepele wetgeving voor private equityfunds. De Britse Centrale Bank is uitvinder van het zogenaamde “afstandelijke” toezicht. Gevolg daarvan is wel dat er voor de media en het publiek weinig of geen informatie beschikbaar is. Alleen schimmige brievenbussen en websites, maar geen jaarverslagen of informatie over beleggingsportefeuilles. Het ontbreekt volkomen aan transparantie.
Het liberale Angelsaksische denken komt daardoor in oppositie met het sociaal liberale of geleid kapitalistische “Rijnland” denken van andere Europese landen zoals Frankrijk, Duitsland, Nederland en de Scandinavische landen. Dat maakt besluitvorming in EU verband zeer complex. Ook de Amerikaanse FED die bijna decennialang onder leiding stond van de icoon Alan Greenspan heeft altijd een soepel beleid gehanteerd ten aanzien van zakenbanken en hedgefondsen. Vooral niet te strenge toezichtregels ! Als dank is hij na zijn terugtreden benoemd als adviseur van de Deutsche Bank in augustus 2007! Toch behoren de zeepbel op de huizenmarkt, het tekortschietende toezicht op de hedgefondsen en de ondoorzichtige financiële markten tot de erfenis van Greenspan.
Nederland heeft wel maatregelen genomen tegen financiële dienstverleners die te hoge rentepercentages rekenden en ook ervoor gezorgd dat financieel producten een bijsluiter krijgen die een indicatie geeft van het te lopen risico.
Hebben we enig idee hoe rijk banken zijn?
De totale bezittingen of balansvermogen van de grootste Amerikaanse bank Citigroup bedraagt € 1.113 miljard (jaar 2005) en dat is meer dan het totale bruto nationaal product van alle landen in Zuid Amerika met uitzondering van Peru en Brazilië. Of laten we de Franse bank BNP Paribas nemen met een vermogen van € 920 miljard (meer dan het BNP van zes Europese landen samen, te weten Griekenland, Oostenrijk, Zwitserland, Portugal, Denemarken en Noorwegen!)
Of onze eigen ING met een balansvermogen van € 881 miljard. Dat is meer dan het BNP van Nederland, België, IJsland en Zweden samen!!
Het BNP is de totale waarde van geproduceerde producten en geleverde diensten in een jaar tijd. Hoe gek kan het zijn?? Geen wonder dat banken “too big to fail” zijn.
Waarom hebben we het zo ver laten komen? Waarom hebben deskundigen niet eerder op de risico’s gewezen en hebben overheden niet ingegrepen? De als kankergezwellen uitgegroeide financiële instellingen zijn een bedreiging voor de hele samenleving.
Het besef dat geld de brandstof of smeerolie is voor de hele samenleving, zou ertoe moeten leiden dat het geldverkeer een publieke taak is die bij de overheid hoort en daarom volledig onder overheidstoezicht moet komen en streng gereguleerd moet worden. Nu zijn banken en financiële instellingen volledig opgegaan in het economische verkeer en gedragen ze zich ook als private organisaties, kortom als op winst gerichte bedrijven i.p.v. als maatschappelijke organisaties. Winst, het eigen- en aandeelhoudersbelang wegen nu veel zwaarder dan het maatschappelijke belang. Het huidige toezicht van de Nederlandse bank over Nederlandse financiële instellingen is veel te beperkt tot liquiditeits- en solvabiliteitseisen.
Dat is maatschappelijk onaanvaardbaar en dient volledig teruggedraaid te worden.
We moeten de juiste lessen trekken uit deze financiële kredietcrisis en de privatisering terugdraaien. Juist vanwege de huidige trend van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen moeten we weer terug naar de tijd van overheidsbanken en coöperatieve banken. Die hebben in het verleden bewezen dat zij beter om kunnen gaan met het vertrouwen van klanten en geldverschaffers. Zij genereren dan misschien wel wat minder winst maar daarentegen wel een solide boekhouding, een eerlijke toegang voor alle klanten en baanzekerheid voor het personeel.
Het onderwerp van transparantie is ook van belang bij onze pensioenfondsen.
Begin 2009 werd duidelijk dat de wettelijk verplichte dekkingsgraad van 105% door de meeste grote pensioenfondsen niet meer gehaald wordt. De pensioenfondsen ABP, Zorg&Welzijn en Metaal&Techniek zijn gezakt naar een dekking van ongeveer 90% en hun rendementen zijn over 2008 met 20% gedaald ! Zijn zij ook overvallen door de tsunami van de financiële crisis of ligt het ook aan hun eigen beleggingsbeleid?
Prof.dr. C.de Lange en drs. J. van Vliet beweren in een ingezonden artikel in januari 2009 in het NRC dat het toezicht van de Nederlandse Bank onder de maat is geweest. Aan het eind van het 1e kwartaal van 2007 hadden de gezamenlijke pensioenfondsen 91 miljard gestoken in vastrentende waarden met een rating van A of lager! Het totale belegde bedrag bedraagt € 600 miljard . Aan het eind van het 2e kwartaal van 2008 waren deze toegenomen tot € 101 miljard, terwijl de crisis al in volle gang was. Nu kunnen we constateren dat deze risicovol belegde gelden grotendeels verdampt zijn. De DNB heeft dus niet gewaarschuwd en pensioenfondsen opgedragen deze risicoportefeuilles af te bouwen.
Jammer voor de gepensioneerden die nu geen geïndexeerd pensioen krijgen. Maar er is meer!
Al eerder waren de pensioenfondsen negatief in het nieuws omdat ze belegden in bedrijven die clusterbommen en landmijnen produceerden. Pensioenfondsen hebben in Nederland niet de plicht hun beleggingen openbaar te maken terwijl dat in de VS wel moet.
Pensioenfondsen hebben ook veel geld belegd in omstreden hedgefondsen en private equity fondsen. Deze schimmige bedrijven dwingen bedrijven met geleend geld en via vijandige overnames zich te splitsen om ze daarna op te zadelen met grote schulden. Pensioenfondsen worden bestuurd door werkgevers- en werknemersorganisaties die via deze risicovolle beleggingen zichzelf in hun staart bijten. Pensioengelden zouden eenvoudig en risicoloos belegd moeten worden in bijvoorbeeld 10-jaars staatsleningen. Dat levert tussen de 4,2 en 4,4% rente op. Vast en zeker!
De werknemers die verplicht moeten sparen bij pensioenfondsen en ook gepensioneerden hebben zelf geen inspraak op het beleid en dat moet ook veranderen!
Het toezicht van de DNB op banken en financiële instellingen heeft ook nog op een andere manier gefaald. Internationale bankiers hebben in 1988 afspraken gemaakt over de solvabiliteit van banken, het zogenaamde Bazel I akkoord. Deze moest minimaal 8% bedragen. Op het hoogtepunt van de crisis waren er grote banken met een verhouding eigen vermogen/ vreemd vermogen van tussen de 3 en 5 %! Dat is ver onder de vereiste 8%. Een relatief kleine risicoportefeuille kan dan al snel leiden tot grote problemen. Vanaf 2007 is het Bazel II akkoord in werking getreden en die geeft banken weer meer speelruimte wat betreft de solvabiliteit afhankelijk van de eigen risicobeoordeling van kredieten. Juist die risicobeoordeling heeft echter eerder gefaald! Inmiddels worden er door de Centrale bankiers in Basel weer nieuwe kapitaaleisen-afspraken gemaakt, het zogenaamde Basel III akkoord.
Toen begin 2010 de openbare hoorzittingen van de commissie, die onderzoek deed naar de oorzaken van de financiële crisis, onder leiding van SP Tweede Kamerlid De Wit, van start gingen kregen we een aardig beeld van de complexiteit van het onderwerp. Op vele fronten zijn er zaken flink mis gegaan maar de verschillende partijen wijzen met de vinger naar elkaar. De banken hebben onverantwoord gehandeld: ze hadden een veel te laag eigen vermogen (kernkapitaal) om maar zo veel mogelijk winst te maken. Daarnaast hielden ze allerlei posten buiten de balans die niet opgemerkt of gecontroleerd konden worden door accountants. Het beloningsbeleid met bizarre topbonussen en “gouden” afvloeiingsregelingen zetten handelaren en managers nog extra aan tot risicovol gedrag.
Een ratrace die ergens moest eindigen, zoals nu ook gebeurd is. Helaas zijn de kosten nu voor de samenleving terwijl de winsten grotendeels voor de banken zelf waren.
Banken en andere financiële instellingen konden dit allemaal doen omdat het toezicht gefaald heeft en het rentebeleid van de centrale banken zodanig was dat zij konden lenen tegen de laagste rentepercentages.
De overheid heeft ook gefaald door de banken nu grootschalig te steunen met gemeen- schapsgeld, terwijl een faillissement beter was geweest. Natuurlijk gaat dat ook met pijn gepaard zoals verlies van werkgelegenheid en geld voor personen en bedrijven die grote bedragen hadden uitstaan. Met de garantieregeling zouden kleine spaarders echter wel hun geld terugkrijgen. Bij een doorstart zouden de gezonde onderdelen dan een nieuwe kans krijgen.
Nationaal maar ook internationaal worden nu maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Er komen hogere eisen voor het eigen vermogen , er worden meer beperkingen gesteld aan de bonussen en er komt een strenger internationaal toezicht.
President Obama gaat in de VS nog verder door een extra belasting op te leggen aan banken, om het gemeenschapsgeld terug te halen nu de banken weer gigantische winsten maken.
Obama wil ook een scheiding aanbrengen tussen gewone spaarbanken en zakenbanken, zodat er niet meer risicovol gehandeld kan worden met spaargeld. Als laatste mogen banken niet meer onbeperkt groeien, nog maar tot een maximaal marktaandeel van 10%.
De vraag is echter of al deze plannen ook gerealiseerd gaan worden, vanwege de Republikeinse tegenwerking. Daarnaast de fundamentele vraag: Is het genoeg?
Er zal pas echt iets fundamenteels veranderen als we ook de enorme virtuele kapitaalstromen aan banden leggen, die vele malen groter zijn dan de kapitaalstromen in de reële economie.
Stromen van elektronisch geld dat in fracties van seconden de wereld over gaat om te speculeren in valutawisselingen, grondstofprijzen, aandelenkoersen, ja zelfs regimewijzingen!
Dat dit wereldwijd voor enorme catastrofen heeft gezorgd kunnen we nalezen in het goed gedocumenteerde boek “De shockdoctrine“ van onderzoeksjournalist Naomi Klein .
We hebben strenge wetgeving nodig zoals president Roosevelt dat gedaan heeft na de Tweede Wereldoorlog. Daardoor hebben we wereldwijd tot aan het begin van de jaren
zeventig van de vorige eeuw een enorme groei van de economie en de welvaart gehad.
We moeten allemaal gaan inzien dat het geldverkeer de slagader is van een samenleving!
Geld geeft mensen een inkomen en dus een bestaan, geeft bedrijven de kans om te investeren en nieuwe producten te ontwikkelen en legt de basis voor een samenleving waar onderwijs, gezondheidszorg, wetenschap, kunst en cultuur kunnen floreren.
Het bankieren moet weer een saai maar deugdzaam beroep worden in dienst van de samenleving. Net zoals een arts, een leerkracht en een politieagent hun kwaliteiten en energie inzetten voor de ander, de gemeenschap . Er gaan steeds meer stemmen op voor een “new fair & green deal” als begin van een solidaire economie !
Rol van de Overheid
In een democratie heeft de overheid de legitieme taak om namens het volk de belangen van burgers, bedrijven en de maatschappij te vertegenwoordigen. Zij moet zodanige wetten en structuren creëren dat er behalve een onafhankelijke rechtstaat , een gezonde economie én een vitale samenleving bestaat.
De eind 2007 ontstane financiële en economische crisis heeft enorme gevolgen gehad en veel landen en burgers aan de bedelstaf gebracht. Toch blijft het wereldwijde mantra dat banken steeds moeten worden gered door overheden, al is het met belastinggeld. Zij waren grotendeels de veroorzakers van de crisis maar worden steeds schadeloos gesteld ook al brengt het overheden en landen in de problemen. Dat brengt weer een nieuwe cyclus van overheidsbezuinigingen en hervormingen op gang die de burgers en de economie op haar beurt weer in de problemen brengen. Zie de enorme gevolgen voor de mediterrane landen (Griekenland, Portugal en Spanje) waar de werkeloosheid enorm toeneemt, pensioenen gekort worden en uitkeringen verlaagd worden. Geen wonder dat de economie verder krimpt.
De overheid lijkt zich vooral op te stellen als deurwaarder van de financiële instellingen.
Een belangrijke aanbeveling van de parlementaire onderzoekscommissie De Wit was om nutsbanken te scheiden van zakenbanken, daarin gesteund door een parlementaire meerderheid. Toch maakt de bankennota van minister de Jager, voorjaar 2012, duidelijk dat de regering hier niet voor kiest. Maatschappelijke belangen worden ondergeschikt gemaakt aan de belangen van de financiële instellingen. We zullen moeten wachten op de volgende (linkse) regering die hier verandering in kan brengen.
Een andere belangrijke overheidstaak is het belastingstelsel, waar nog stappen gezet moeten worden om te komen tot een kleinere inkomens- en vermogensongelijkheid. Meerdere wetenschappelijke studies hebben het belang ervan aangetoond. Helaas is zelfs in de recente crisisjaren de inkomensongelijkheid en ook de vermogensongelijkheid alleen maar verder toegenomen. De top 10% van rijkste mensen bezit ruim 60% van totale vermogen. De armste 60% bezit maar 1% van het totale vermogen ! Iedereen zou lijden onder de crisis zei premier Rutte, toen hij met zijn regering van VVD en CDA begon. De 1% rijkste mensen zijn echter maar 1% in vermogen gedaald, terwijl de overige 90% maar liefst 17% in vermogen zijn gedaald. Niet helemaal eerlijk toch?
Wanneer er een extra vermogensbelasting van 0,4% vanaf een vermogen van € 4 ton oplopend tot 3,5% bij een vermogen van € 1 miljoen zou worden ingevoerd, zou dat de schatkist €12 miljard opleveren. Genoeg voor de extra benodigde bezuinigingen voor 2013 waar VVD, CDA en PVV naarstig naar op zoek zijn voorjaar 2012. Bijkomend voordeel is dat dit de koopkracht van de burgers niet zal aantasten en dus ook de economie niet zal schaden. Hoe simpel kan het zijn.
Ook op een andere manier zou het belastingstelsel een grondige herziening moeten ondergaan. Begin 2008 publiceerde het NRC resultaten van een onderzoek naar belastingverplichtingen van multinationals. De conclusie luidde dat zij nauwelijks vennootschapsbelasting betalen. De vennootschapsbelasting is de laatste jaren al gedaald en bedraagt nog maar 25,5%. In werkelijkheid bleek bij 23 AEX fondsen dat zij maar 16,8 % betaalden in 2006, toen de vennootschapsbelasting nog 29,6% bedroeg ! Iets meer dan de helft dus van de wettelijke eis. De wetgever staat toe dat bedrijven extra aftrek krijgen, wanneer ze zich als een financiële instelling gedragen ten opzichte van hun buitenlandse dochterbedrijven. Via het rondpompen van geld in de vorm van leningen en daarover te betalen rentevergoedingen tussen moeder en dochterbedrijven krijgt men extra aftrek. Dat is echter geen core business van multinationals.
Tweede kamerlid P.Tang(PvdA) stelde hierover vragen aan Staatssecretaris De Jager. Dit leidde eerst tot een afwijzing, want de overheid geeft geen belastinginformatie over individuele gevallen. Voor particulieren een begrijpelijk antwoord vanuit het oogpunt van de privacy. Voor bedrijven met een beursnotering een belachelijk argument.
Toch verschafte de staatssecretaris korte tijd later wel de cijfers van 23 Nederlandse multinationals met een AEX-notering gezamenlijk. Samen betaalden zij € 1,3 miljard over 2007. In 2006 bedroeg dat nog 17,9 miljard voor alle Nederlandse vennootschappen!
Het grootste deel van die € 1,3 miljard wordt opgehoest door drie grote banken ING, ABN/AMRO en Fortis die samen 900 miljoen betalen. Dus 400 miljoen blijft er over voor de andere multinationals waaronder Shell, Unilever, Philips en de anderen. Een schijntje dus in het licht van de behaalde honderden miljarden winst. Ook hier geldt kennelijk “the rich pay less”! Toch maken ook zij gebruik van alle maatschappelijke voorzieningen en logistieke infrastructuren zonder daar feitelijk echt voor te betalen.
De wrange constatering is dat de zeer grote en rijke bedrijven veel minder betalen dan de kleine bedrijven, dat de hoge inkomens veel minder belasting betalen ondanks het hogere tarief omdat zij gebruik maken van fiscale constructies of belastingontduiking hetgeen een veel lagere belastingdruk oplevert. Geen wonder dat FNV voorzitter Jongerius het kabinet verwijt teveel de oren te laten hangen naar de werkgevers en te weinig oog/hart heeft voor werknemers. De feiten ondersteunen die bewering.
Arbeidsvoorwaarden zoals arbeidstijden, vakantieregeling, ouderschap- en zwangerschap-verlof, ziekteregelingen maar vooral minimum en maximumlonen dienen door de overheid te worden vastgesteld en in wetgeving vastgelegd.
Lange tijd waren maximumlonen een politiek taboe maar inmiddels kennen we al een Balkenendenorm voor de publieke sector. De premier heeft de zwaarste functie met het hoogste vastgestelde inkomen. Alle andere salarissen moeten daaronder blijven.
Een directeur van een school, ziekenhuis, woningcoöperatie mag niet meer verdienen.
Een eerlijk en rechtvaardig principe dat echter naar alle sectoren uitgebreid moet worden.
De al langer bestaande Cao’s waren een zinvolle tussenstap, maar leiden tot ongewenste verschillen tussen bedrijfstakken en sectoren. In het onderwijs en de gezondheidszorg die grotendeels via overheidsfinanciering betaald worden liggen de lonen veel lager dan in industriële sectoren. Dat is ongewenst en onrechtvaardig.
In de huidige globaliseringgolf is wel gebleken dat de mondiale concurrentie de lonen alleen maar verder onder druk zet en vakbonden kunnen onvoldoende tegenwicht bieden. Multinationals dreigen met sluiting of overplaatsing naar lage loonlanden en dus gaan vakbonden maar akkoord met lagere salarissen. Die trend moet gestopt worden.
We kunnen beginnen met nationale wetgeving en later op Europees of zelfs mondiaal niveau. De Internationale Arbeidsorganisatie(ILO) van de VN kan daarbij een voortrekkersrol vervullen.
De enige Nederlandse Nobelprijswinnaar voor de economie Jan Tinbergen heeft er al heel lang voor gepleit om het verschil tussen maximum en minimumlonen vast te leggen. Lodewijk de Waal, de voormalig vakbondsvoorzitter van het FNV heeft hier enige tijd geleden nog aandacht aan besteedt, maar hij vond een factor 10 of 12 ook nog redelijk.
De overheid kan via wetgeving vastleggen dat de reclame uitgaven niet meer dan 5% van de omzet mogen bedragen. Eigenlijk zou reclame helemaal verboden moeten worden omdat het vaak misleidende en onjuiste informatie geeft over producten. Voorlichting is wel zinvol, maar de grens tussen voorlichting en reclame is moeilijk te trekken.
Dus in plaats van een volledig verbod stellen we een maximum vast.
Het is inmiddels wel duidelijk geworden dat “de onzichtbare hand” van vrije markt econoom Adam Smith niet werkt. De moderne Keynesianen stellen daarom dat markten kunnen falen als gevolg van gebrek aan concurrentie en dat het nodig is dat de overheid ingrijpt en via wetgeving een kader voor de economie creëert om eerlijke concurrentie mogelijk te maken maar ook dat de economie een algemeen belang gaat dienen.
In Nederland hebben we daarom een wet op economische mededinging en een instelling de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma) die toezicht houdt. Zo ook voor financiële markten via Autoriteit financiële Markten (Fma), voor de telecommarkt hebben we de Opta en een zorgautoriteit (Nza) is er voor de gezondheidszorg. Sinds kort hebben we zelfs een consumentenautoriteit.
Al deze instellingen moeten toezien op een eerlijke handel tussen bedrijven en consumenten.
In Europa is de Europese commissie ook heel actief en vooral commissaris mededinging Nelie Kroes. Er zijn de afgelopen jaren vele veroordelingen geweest voor ongewenste kartel- en prijsafspraken in vele verschillende sectoren. De risico’s zijn het grootst in branches waar een beperkt aantal bedrijven het grootste deel van de markt in handen hebben en deze oligopolistische situatie misbruiken om de markt te gijzelen. Veel van de veroordelingen zijn te danken aan spijtoptanten of klokkenluiders die zich melden.
Zo heeft de Europese commissie hard opgetreden tegen Telecomaanbieders die in het communicatieverkeer tussen landen veel te hoge bel- en sms-tarieven in rekening brengen. Deze bedrijven werden verplicht om de voorgeschreven maximumtarieven te gaan hanteren. Hetzelfde is gebeurd bij banktarieven voor internationaal betalingsverkeer die veel te hoog waren en naar beneden moesten.
De overheid zou zich echter heel terughoudend moeten opstellen bij het vaststellen van prijzen voor producten. Dat is een puur economische aangelegenheid die beter overgelaten kan worden aan associatieve verbanden waar alle belanghebbenden (producenten, handelaren en consumenten) van de economie in deelnemen. Zij kunnen beter beoordelen en vaststellen wat een eerlijke en rechtvaardige prijs is. Zo zijn vastgestelde minimumprijzen voor brood en melk inmiddels afgeschaft. De daarna losgebarsten prijzenoorlog in de levensmiddelenbranche heeft veel bedrijven en de detailhandel grote economische schade opgeleverd. Vrije concurrentie kan er juist voor zorgen dat salarissen omlaag gaan en bedrijven elkaar doodconcurreren waarna alleen de sterkste overblijven, die vervolgens vrij en ongehinderd een prijs kunnen gaan voorschrijven. Dat is niet in het algemene belang.
De overheid heeft ook een belangrijke taak bij het toezicht op de schadelijkheid van producten voor mens en milieu. Zo is het terecht dat asbest, DDT (een insectenverdelger) en Chloor-fluor koolwaterstoffen de afgelopen jaren verboden werden in Europa.
Voor voedingsmiddelen hebben we ook scherpe regels die getoetst worden door de Voedsel en Warenautoriteit.
Van metalen, chemicaliën en vooral kunststoffen kennen we de eigenschappen en schadelijke, lange termijneffecten nog onvoldoende. De Europese commissie heeft nu een begin gemaakt via het project REACH om bedrijven te verplichten eerst onderzoek uit te voeren naar de mogelijk schadelijke effecten van te gebruiken grondstoffen of halffabricaten.
We zouden al lang een verbod op niet afbreekbare kunststoffen moeten hebben die in zakken gebruikt worden en nu als enorme hoeveelheden zwerfafval rondzweven in de wereldzeeën en op alle stranden. In de magen van bijna alle zeevogels treffen we deze kunststoffen aan die vaak ook leiden tot sterfte.
Nu we de beschikbaarheid hebben over biologisch afbreekbare kunststoffen of veilige papieren alternatieven zou er direct een verbod moeten komen.
Het is hard nodig dat schadelijke “gewasbeschermingsmiddelen” en kunstmest die nu nog op grote schaal in de landbouw gebruikt worden een halt worden toegeroepen. Uit een Rotterdams onderzoek onder 4000 zwangere vrouwen is gebleken dat er in het bloed residuen van deze landbouwgifstoffen en kunststoffen werden gevonden. Die zijn schadelijk voor het ongeboren kind. De landbouwlobby verzet zich hier echter tegen omdat ze verwachten dat hun inkomsten daardoor zullen gaan dalen.
Als de industrie nog steeds weinig energiezuinige lampen produceert terwijl er veel betere alternatieven zijn moet de overheid ingrijpen zoals onze huidige minister van Milieu J. Kramer ook heeft voorgesteld. Als de auto industrie zelf niet hard genoeg werkt om het brandstofverbruik en de schadelijke uitlaatgassen te reduceren is het goed dat de overheid via wetgeving harde eisen oplegt. Schone en duurzame energie en producten, gebouwen en infrastructuur moet vooral gestimuleerd worden met financiële en fiscale prikkels.
Het is een gemiste kans dat onze overheid de opbrengsten van de olie- en gasvoorraden niet eerst heeft gebruikt om een duurzaam energie netwerk te realiseren (wind, waterkracht en zonne- energie).
Internationale afspraken over CO2 reductie, grenzen aan fijnstof uitstoot, broeikasgassen en stoffen die de ozonlaag aantasten zijn hard nodig. Het is daarom ook prijzenswaardig dat er eind 2008 in Europees verband nu wel concrete milieudoelstellingen zijn vastgelegd:
-> 20% minder energieverbruik,
-> 20% minder CO2 uitstoot en
-> 20% duurzaam geproduceerde energie en deze drie allemaal gerealiseerd in 2020
In deze 21e eeuw zal de mensheid de stap moeten gaan zetten naar een eerlijke, solidaire en duurzame wereldeconomie waarbij samen delen, economische en sociale rechtvaardigheid en mondiale samenwerking de uitgangspunten moeten zijn.
De verschillende financiële en economische crises hebben aangetoond dat een vrije markteconomie leidt tot ongewenste sociale, maatschappelijke en milieueffecten.
Een sterke overheid als belangenvertegenwoordiger van de samenleving moet heldere kaders scheppen om de economie zich naar zijn eigen aard gezond te laten ontwikkelen. We moeten geheel anders gaan globaliseren!
Literatuurlijst
1.Hans Achterhuis, “De utopie van de vrije markt”, 2010, Uitgeverij Lemniscaat
2.Martijn Brasem, “Vrijheid-Gelijkwaardigheid-Verbondenheid; Visioenen van een nieuwe samenleving”, sept. 2010, ISBN: 978-90-815775-2-6
3.Michael Braungart & William McDonough, “Cradle to Cradle”, 2007, uitgeverij Search Knowledge bv.
4.Ad Broere, “Een menselijke economie”, 2010, Uitgeverij Aspekt B.V.
5.Wayne Ellwood, “Globalisering”, 2003, Uitgeverij Lemniscaat
6.Arnold Heertje, “Echte economie”, 2004, Uitgeverij Valkhof Pers
7.Tony Judt, “Het land is moe”, 2011, Uitgeverij Contact
8.Naomi Klein, De Shockdoctrine, Uitgeverij De Geus, 2007
9.Willem Middelkoop, “Als de dollar valt”, 2008, Uitgeverij Nieuw Amsterdam
10.Robert, R. Reich, “Superkapitalisme”, 2007, Uitgeverij Business contact
11.Maarten van Rossum, “Kapitalisme zonder remmen”, 2011, Uitgeverij Nieuw Amsterdam
12.E.F. Schumacher, “Hou het klein”, ISBN 90 263 0395 5, uitgeverij Ambo
13.Rudolf Steiner, “Vrij, Gelijk en samen”, 2011, Uitgeverij Nearchus
14.Bart Tromp: “Karl Marx, Er waart een spook door Europa”, 2006, Uitgeverij Bert Bakker.
15.Andreas Weber, “Biokapitaal”, 2010, Uitgeverij Ankh Hermes
16.Wilkinson & Pickett, “The spirit level “, 2010, Uitgeverij Penguin Books Ltd
17.Dr. H.J. Witteveen, “Soefisme en economie”, 2001, Uitgeverij Ankh Hermes
Overige Bronnen:
Weblog auteur http://www.blogger.com/profile/15347485049617808419
speciaal: http://driegeleding.blogspot.com/
http://solidaire-economie.blogspot.com/
http://socialedriegeleding.blogspot.com/
Websites: http://www.summer-foundation.org/nl
http://www.antrovista.com/index.php?pg=mensmaatschappij
http://www.stichtingsleipnir.nl/
Tijdschrift: Driegonaal en Apokalyps
BIJLAGE I
De basisprincipes van een Solidaire Economie zijn:
De basisprincipes van een Solidaire Economie zijn:
1.Alle economische goederen zijn per definitie schaars en dienen eerlijk en rechtvaardig beschikbaar gesteld en verdeeld te worden over de hele mensheid.
2.In de economie gelden als drijvende principes efficiency en effectiviteit. Producten dienen zo efficiënt mogelijk (met minimale verspilling van grondstoffen en hulpbronnen) geproduceerd en geleverd te worden en beschikbaar gesteld aan alle mensen (effectiviteit).Effectief impliceert ook dat goederen en diensten maximaal tegemoet komen aan de behoefte van mensen. In dat kader is overleg en afstemming tussen alle economische partijen (producenten, handelaren en consumenten) gewenst en kan leiden tot productieafspraken. Het zogenaamde associatieve overleg. Dat betekent uiteraard ook dat producten veilig zijn en geen gezondheidsrisico’s met zich mee brengen.
3.Duurzame Producten. Alle producten dienen op een duurzame wijze geproduceerd te worden zodat zij oneindig hergebruikt kunnen worden of als voedsel kunnen dienen voor de biosfeer. Zo onttrekken we geen verdere grondstoffen aan de natuur en kunnen alle wereldburgers deze producten gebruiken.
4.Een eerlijke en transparante kostprijsopbouw is vereist waarbij alle economische partijen een rechtvaardige vergoeding krijgen voor hun inspanning, dat is de solidariteitsgedachte. Een zuinigheidsbonus is te prefereren boven een hoeveelheidskorting die de economische consumptie alleen maar aanjagen. Consuminderen in plaats van consumeren.
5.Banken en alle financiële instellingen vervullen een publieke taak, namelijk geldverschaffing en dat is de brandstof of smeerolie voor de maatschappij. Zij dienen daarom volgens strikte wettelijke gelijkheids- en rechtvaardigheids principes te opereren binnen wettelijke kaders en onder direct overheidstoezicht. Een interessante gedacht daarbij is om het geld met enige regelmaat in waarde te verminderen, na afloop van een zekere geldigheidstermijn (een jaar). Daardoor wordt bevorderd dat het geld sneller rouleert en aan consumptie of productie besteed wordt.
6.De Arbeidstijden, arbeidsomstandigheden, vakantiedagen en lonen dienen door de overheid vastgesteld te worden. Ten aanzien van dit laatste moeten er duidelijke minimum- en maximumlonen komen voor alle werknemers, zelfstandigen en ondernemers. Leidraad daarbij kan de Tinbergen norm zijn waarbij het verschil tussen het hoogste en laagste inkomen maximaal een factor 4 bedraagt. Daarbinnen differentiatie volgens een objectief en rechtvaardig functiewaarderingssysteem die functies onderling naar zwaarte meet en weegt.
7.Bedrijven kunnen geen particulier of privébezit zijn, maar zijn collectieve bezittingen. Ze horen niet in handen van de overheid of banken, maar in handen van Stichtingen, Verenigingen of Coöperaties.. Bedrijven zijn daarmee geen economische goederen meer en kunnen dus ook geen object van economische ruilhandel worden. Groei, splitsing of overname zijn altijd mogelijk, maar alleen met instemming van de besturen die alleen het economisch gezond functioneren bewaken en nastreven.